EEN MONUMENT VOOR INDIË
Bestaan er in Nederland gedenktekens voor de oorlog in Indië? Het antwoord
luidt bevestigend. In Enschede staat het Indië-monument, op het terrein van
Bronbeek bevindt zich het monument van de Stichting Nederlandse Slachtoffers
Japanse Vrouwenkampen (voorheen stond dit monument in Apeldoorn) en in de
entreehal van de Tweede Kamer is vorig jaar een gedenkplaat aangebracht.
Bovendien moeten we het Nationaal Monument op de Amsterdamse Dam niet
vergeten, dat ook staat voor de slachtoffers van de oorlog in Zuid-Oost Azië, zij
het dat de Indische urn pas later in dit monument is aangebracht.
Bestaat er behoefte aan nog een Indisch oorlogsmonument? Het antwoord op
deze vraag is een stuk moeilijker te geven. "Een monumentje erbij is nooit weg"
zou je kunnen zeggen, "hoe meer aandacht hoe beter" kan ook een argument
pro zijn evenals de overweging dat oorlogsslachtoffers nooit genoeg herdacht
en geëerd kunnen worden.
Nationale Allure
De onlangs opgerichte Stichting In
disch Monument, die zich op 1 1
augustus jl. tijdens een persconferen
tie presenteerde, is overtuigd van de
behoefte aan nog een monument en
daarom beijvert zij zich voor de tot
standkoming ervan. De doelstelling
van deze stichting luidt "het tot stand
brengen van een monument waarin tot
uitdrukking wordt gebracht wat allen
die in Nederlands-lndië betrokken
waren in de Tweede Wereldoorlog
onder de Japanse bezetting in dat deel
van het Koninkrijk en daarbuiten heb
ben doorgemaakt". Zij denkt hierbij
niet aan zomaar een monumentje,
maar aan "een Indisch monument van
nationale allure, dat een centrale func
tie voor de betrokken bevolkingsgroep
zou kunnen vervullen".
De initiatiefnemers van de stichting
zijn geïnspireerd geworden door de
herdenkingen in 1985 van het einde
van de Tweede Wereldoorlog. Toen
zou tot uitdrukking zijn gekomen dat
er bij degenen die de oorlogsjaren in
Indië hebben meegemaakt behoefte
bestaat aan een punt van herkenning
en erkenning. Daarmee zou aan de
gevoelens dat er tot nu toe onvol
doende aandacht is geweest voor het
daar ondergane leed worden tege
moet gekomen.
De stichting wordt in haar streven
gesteund door een comité van aanbe
veling, waarin onder meer zitting
hebben de minister-president, de
voorzitters van de Eerste en Tweede
Kamer, de burgemeester van Den
Haag en de oud-burgemeester van
Amsterdam dr. I. Samkalden. Deze
laatste is tevens voorzitter van het
stichtingsbestuur, waarin ook dr. A. J.
Piekaar zitting heeft, die evenals de
heer Samkalden bestuursambtenaar in
Indië is geweest. Naast dit bestuur
opereert er een comité van uitvoering,
dat verantwoordelijk is voor de feite
lijke concretisering van het doel. In dit
comité hebben zitting dr. A. P. J. van
der Eijden, de heer A. A. Verheijmw.
F. E. Jansen, mr. J. A. Willinge en de
heren J. F. Beekman en R. A. Mahieu.
De twee laatstgenoemde heren verte
genwoordigen vanuit respectievelijk
de Raad voor Indisch Overleg en de
Stichting Herdenking 15 augustus
1945 de Indische organisaties.
De stichting stelde bij haar presentatie
uitdrukkelijk dat het beoogde monu
ment mede wordt geplaatst in het
perspectief van solidariteit tussen Ne
derlandse en Indische groepen, die elk
op hun wijze gedurende de oorlog veel
leed hebben ervaren van onderdruk
king en vervolging, maar die tevens op
strijdbare wijze hebben bijgedragen
aan de overwinning daarvan. Verder
moet het monument voor de jongeren
een les zijn voor de toekomst en voor
een ieder een begin van heroriëntatie.
Heroriëntatie
De term "heroriëntatie" werd tijdens
de persconferentie door dr. Samkal
den uitgesproken, toen hem werd
gevraagd of aan het Indisch monu
ment niet een veel bredere betekenis
gegeven moet worden, namelijk die
van "monument Nederlandsch-lndië"
dat staat voor het leven, werken en
strijden van Nederlanders in Indië
vanaf eind 16e eeuw tot 1949. Zo n
monument namelijk bestaat er nog
steeds niet.
"Een begin van heroriëntatie" nu klinkt
positief. Daarmee wordt namelijk ge
zegd dat de tijd rijp geworden is voor
het verbreken van de bestaande ban
vloek over de koloniale periode en om
het vele positieve te erkennen dat in
Nederlandsch-lndië is geweest. Maar
hoe positief deze uitspraak ook over
mag komen, zij dreigt direkt weer hol
te worden wanneer de Stichting In
disch Monument het in gang zetten
van die heroriëntatie over wil laten aan
derden, zoals de pas opgerichte stich
ting Indisch Museum. Verder is een
nationaal Indisch oorlogsmonument
geen reële basis voor heroriëntatie op
het verleden omdat oorlog mensen en
situaties niet in gewone maar juist
vaak in extreme omstandigheden laat
zien. Bovendien is totaal onduidelijk
hoe een oorlogsmonument een meer
positieve benadering van het Indische
verleden kan bewerkstelligen. Kijken
we bijvoorbeeld naar de boeken van
dr. De Jong, dan zien we dat in deel
11 B de oorlogsgetroffenen in Indië
een aai over de bol krijgen terwijl
dezelfde mensen in deel 1 1 A onder
meer fascistisch denken wordt toebe
deeld toen de oorlog nog niet was
uitgebroken. Het is het een öf het
ander. Wie in deze merkwaardige,
onbevredigende en eigenlijk ook wel
wat frustrerende kwestie duidelijkheid
kan scheppen is de overheid. De jaren
dat allerlei "Indië-deskundigen", veel
al lieden die het vooroorlogse Indië
vanuit de luiers hebben meegemaakt
dan wel daar twee of drie jaar heb
ben doorgebracht, hun altijd breed
uitgemeten zegje hebben kunnen
doen is geweest. Nu moet de be
oordeling van Indië weer in balans
worden gebracht, door de overheid in
eerste instantie.
Oprecht
De overheid speelt een grote rol bij de
totstandkoming van het beoogde In
dische (oorlogs)monument. Behalve
dat wij ons voor kunnen stellen dat het
feitelijke initiatief van haar is uitge
gaan, wijzen de zware bemanning van
het Comité van Aanbeveling, de toe
gezegde subsidie van f 150.000,—
van het ministerie van W.V.C., het
zoeken van een geschikte locatie en
verdere materiële steun erop dat de
overheid "iets" wil doen. Iets doen
met betrekking tot het oorlogsverle
den, zoals nu gebeurt, is politiek veilig
omdat niemand zich zou willen verzet
ten tegen het herdenken en eren van
oorlogsslachtoffers en omdat eindelijk
met nationale allure afgerekend wordt
met de klacht over miskenning van de
Indische oorlog. Politiek weliswaar
veilig, maar onoprecht en onvoldoen
de is een dergelijk laveren ook.
Indië was meer dan oorlog. Erkenning
van de Indische geschiedenis en daar
mee erkenning en waardering voor het
leven en werken van Nederlanders in
Indië kan en mag nooit zwijgend
verhuld worden en blijven in de enkele
erkenning van oorlogsleed.
Wanneer dan, zoals thans, gewerkt
wordt aan een Indisch monument van
nationale allure, moef er eindelijk eens
van overheidswege hardop gezegd
worden dat Indië met alles erop en
eraan een groot stuk Nederlandse ge
schiedenis is, dat tenminste een
monument waard is. Dat is echt, dat is
eerlijk en dat is een werkelijk begin
van heroriëntatie. Geen pleister-op-
de-wonden meer maar een oprecht
uitgestoken hand naar een gewone,
gezonde Indische gemeenschap met
hun eigen achtergrond en geschiede
nis, die alleen is waard om aangeno
men te worden.
Kans
Uiterlijk 1 november a.s. moet de
Stichting Indisch monument aan het
Ministerie van W.V.C. de subsidie
aanvraag vergezeld van een concreet
plan fomeel aanbieden. Thans is de
stichting onder 15 Nederlandse en
Indische kunstenaars op zoek naar het
(lees verder volgende pagina onderaan)
4