BIJ DE TOEKANG BATOE De Jalan Batuoeper, de voormalige Berendrechtslaan te Ja karta, een vrij smalle straat die het stadsdeel Sawah Besar met Gajah Mada/Hayam Wuruk, voordien Molenvliet, ver bindt, heeft bij de toerist nog niet die bekendheid verkregen als de Jalan Surbaya vanwege de meer rommel- dan antie- markt aldaar. Aan het uiteinde van de straat nabij Molenvliet zijn inmiddels grote Chinese restaurants verrezen. Tot in de nachtelijke uren komen daar veel bezoekers en de parkeerfaciliteiten zijn er niet aangepast aan die bedrijvigheid. Het publiek rea geert daarop heel verschillend. De een ervaart de situatie als rommelig (kalut) terwijl de ander het daar juist uiterst gezellig vindt (ramai tidak sepi). Aan het begin van de Jalan Batuoeper bij Sawah Besar wordt dagelijks sierstenenmarkt gehouden. Een trafpunt van veel publiek en daarom voor zakkenrollers een aantrekkelijk operatieterrein, werd mij als waarschuwing medegedeeld. Bij een tukang batu (siersteenverkoper) kon ik de verleiding niet weerstaan om net als vroeger, nu eöhter op mijn in middels wat stramme hurken, het uitgestalde te bekijken. Verscheidene akiks en badars (kwartsvariëteiten) waren er te koop. De verkoper keek niet zonder trots toe en gaf toelichting en adviezen. Toen ik een amathyst opnam en die tussen duim en wijs vinger bekeek, zei de man dat de steen een kecubung kas- yan was, zacht en vriendelijk voor de drager die bij zijn haar contacten veel sympathie zou verwerven. Een tegen hanger van die steen is de deraja api (vuuropaal). Fel en vol temperament zou die de drager dwingen tot meer acti viteit, echter niet altijd in positieve zin. Toen ik even later een andere steen bekeek, merkte de koopman op dat dit een heel bijzondere was. Ik bekeek de steen met meer aandacht maar kon er niets bijzonders aan ontdekken. Ik vroeg dus de man wat dan wel het bijzondere aan die steen was. "Itu batu", verklaarde hij, "manjur sekali! Taro didalam dompet, jadikan satu dengan uang, bagaimana juga tidak bisa merasa lapar." De steen diende bewaard te worden in je portemonnaie 'in combinatie met geld. Ten alle tijde zou je dan gevrijwaard zijn van honger, aldus de ver klaring van de tukang batu. Hij gedroeg zich verder heel serieus en ik genoot van de sfeer. Toen ik hierna aanstalten maakte om weg te gaan riep de man mij terug. Hij vroeg mij of ik eerdaags weer terug zou gaan naar Holland. Hij zou daarom wat voor mij hebben. "Onze bedevaartgangers naar of terug van Mekka zorgen dat zij in het bezit komen van een bepaalde steen, de talis man die voorkomt dat zij onderweg zullen sterven. Overlijden zij toch dan gebeurt dat thuis." Intussen opende de koopman een in vergeeld krantenpapier gewikkeld pakje waarin groene stenen zaten tussen wat wierookblaadjes. Ik herkende die als turkooizen. Hij reikte mij één van de stenen aan met de woorden: "Ini batu pirus akan jaga 'keselamatan di tengah jalan." De steen zou mij behoeden opdat ik onderweg niet zou verongelukken. Be taling daarvoor mooht hij niet aannemen. In dank daarvoor en met begrip voor de situatie, wist ik de sierstenenkoopman er toch toe te bewegen mijn mate riële gift alsnog te aanvaarden. De met matrix beaderde groene steen ligt nu thuis in een doosje. Het vertegenwoor digt een wereld aan indrukken van een samenleving die ik waarschijnlijk maar nauwelijks ben ontgroeid. J. F. BERKHOUDT VRIJ OF BEZET Hierbij zou ik gaarne willen reageren op het epistel "Vrij of Bezet" in Moesson d.d. 15 augustus 1986, geschreven door S. P. Maas. Wat de haardracht van de meisjes en vrouwen in Bali betreft is het namelijk zo: Indien een meisje ongehuwd is, draagt zij het haar inderdaad over haar linkerschouder. Indien het haar over de rechterschouder gedragen wordt, dan is zij gehuwd en indien het haar in een wrong gedragen wordt, is zij of weduwe, of gescheiden. Het is namelijk qua volgorde op Java precies hetzelfde, maar dan met de "cucuk kondé", de haarspeld die in de kondé oftewel haarwrong gestoken is. Links ongehuwd, rechts gehuwd en midden gescheiden of weduwe. Be denk wel, dat het verplaatsen van de haarlok of cukuc kondé een gevoelsdaad is en geen geslinger of geprik van de haardracht of haarspeld, zoals wij in het westen van ring verwisselen. Toen mijn vader overleden was. moest mijn moeder ook haar cukuc kondé van recht naar het midden van haar haarwrong verplaatsen. Op dat moment was haar verdriet immens.... D.J.H. VUURTOREN Nog even wat bijzonderheden omtrent "De bouw van een vuurtoren" in Moesson van 15 juli 1986. Inderdaad was de tijgerstand op het eiland Blambangan bijzonder groot. Exemplaren van 214 m. of meer waren geen uitzonderingen. In de jaren dertig heb ik met mijn vader daar veel gejaagd. De vellen werden door een Chinees opgekocht. Wij bivakkeerden dikwijls aan de voet van de vuurtoren van Tg. Bantenan. Jammer dat deze prachtige dieren later zowat waren uitgeroeid. Dit was het werk van stropers, 's Nachts bij kalme zee staken deze dieren nl. Str. Bali over naar het eiland en ook weer terug. Met een prauw werden ze opgewacht en het was een kleine moeite om zo n beest te verdrinken. Hun vel had dan veel meer waarde, omdat het ongeschonden was. De politie per motorboot hield wel een oogje in het zeil, maar kon niet overal wezen. L. R. VANHOVE BESTUURLIJKE INFORMATIE Het artikel van dr. W. Mooij van 1 5-8 jl. boet aan betekenis geheel in, wanneer we de door hem aangehaalde voet noot op blz. 710 van deel 11 A goed lezen. Dan zien we o.m. dat daarin niet G.G. Tjarda aan het woord is, maar dr.L. de Jong. Niet de G.G. heeft dus gezegd "wat wist ik weinig van Indië af", maar Lou de Jong. Wie deel 11 A geheel leest, weet dat De Jong nog steeds weing van Indië weet. A. N. VAN MILLIGEN DE WIT HET GRAF VAN SUNAN AMANG- KURAT I OF SUNAN TEGAL WANGI NABIJ TEGAL (Moesson 15/8/86) Dick Hartoko vraagt of een eventuele lezer van Moesson hem zou kunnen inlichten waarom Amangkurat I (1 645-1 677) op een verhoogde grond is bijgezet en dat er ook geen Kijing of Sekaran (Grafsteen) aanwezig was tijdens zijn bezoek aldaar. Is hij wel begraven? Hoewel ik persoonlijk het graf nooit heb bezocht, kan ik uit het relaas van Dick Hartoko zelf het antwoord reeds vermoeden. Amangkurat is voor de buitenwereld niet gestorven maar nog steeds in leven, hoewel zwaar ziek, en verleend nog steeds audiëntie aan belangrijke personen, weliswaar niet gezeten maar gelegen op zijn Sitinggil verhoogde grond, zoals hetgeen een vorst betaamt zijn gasten te ontvan gen. Daarom is er ook geen Grafsteen aanwezig. De legende wil, dat na het verraad van zijn zoon de Adipati Anom (kroon prins) Amangkurat hem niet meer heeft willen spreken en zijn vertrouw den opdracht heeft gegeven zijn eventuele dood voor de prins te verzwijgen. Vermoedelijk als wraak. Toen het onvermijdelijke gebeurde en Amangkurat stierf zonder tegenorder te hebben gegeven, heeft men deze procedure uitgedacht tot op de hui dige dag. Dit ligt ook in de lijn van de Javaanse filosofie, n.l. de verbonden heid tussen de zichtbare en onzicht bare wereld, waardoor de Sakti (mystieke macht) van de vorst wordt versterkt. J. R. VAN DELDEN 7

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1986 | | pagina 7