Herinneringen aan Tempo Doeloe [slot] door Johanna Elisabeth Helderman-Pigeaud Wij vertrokken per K.P.M. over Banka, waar wij een nacht moesten overblijven om op de boot te wachten, die naar Batavia ging. Wij moesten in volle zee overstappen naar Palembang. Het was een heel gesjouw met onze barang, o.a. kisten met flessen wijn uit Bordeaux, die wij zelf hadden getapt uit een vat, met plaatsgenoten, dat wij gezamenlijk hadden laten komen. Gelukkig ging het overladen in volle zee goed. In Palembang logeerden wij in het Hotel Goedbloed, waar een grote toko aan verbonden was. Daar bestelden we mondvoorraad en meubels, want op Tebing Tinggi wachtte ons een leeg huis, daar de assistent resident reeds vendutie had gehouden. Het opvoeren van al die barang over de rivier kostte ons honderden guldens. Van Palembang tot Moeara Enim reis den we per raderboot, twee dagen en een nacht. Vandaar weer met karretjes naar Lahat, waar wij in de pasanggrahan overnachtten. Wij kwamen er 's avonds ongeveer 6 uur aan en nauwelijks waren de be dienden, die op een van de ossekar- ren met bagage hadden gezeten bin nen, of een tijger besprong de kar en sleepte de os mee het bos in. Onder weg hadden we ook nog een beren moeder met jong gezien, maar onze paardjes liepen hard, zodat alles goed afliep. Beren met jongen zijn dikwijls gevaarlijk. De volgende dag gingen we met ons convooiitje van karretjes door naar Tebiing Tinggi. Wij bleven daar maar een half jaar en gingen toen naar Lahat. Lahat was niet zo prettig, er was een grote lugubere gevangenis, en lijfstraffen waren toen nog gebrui kelijk. De bevolking was er lui en brutaal. Wij waren nu zo zoetjes aan 10 jaar in Indië, toen Willem's benoe ming tot assistent-resident afkwam, met standplaats Painan aan de West kust. Wij besloten toen nog twee jaar te blijven om dan tijdens ons verlof te kunnen genieten van het verhoogde salaris, bij een eventueel niet terug gaan van een hoger pensioen. In Painan kreeg Hansje haar eerste gouvernante, Ester van der Velde. Ik had haar zelf tot haar negende jaar les gegeven. Voor we met Europees verlof gingen maakten we nog een reisje naar de Padangse bovenlanden en bezochten we Padang Sidempoean, het Karbouwengat en Fort de Koek. En zo gingen we dan tenslotte, na 12 jaar onafgebroken in Indië, voor het eerst met verlof naar Holland, waar wij onze koperen bruiloft vier den. Het salaris dat Willem bij terug keer naar Indië zou krijgen, was te mooi om te laten lopen en zo gingen we dus na een jaar in Hilversum aan de Dalweg, te hebben gewoond, weer naar Indië. Willem had gevraagd niet naar Sumatra te hoeven gaan, zodat hij Amoentai op Borneo als stand plaats toegewezen kreeg. Wij namen een gouvernante uit Hol land mee voor Hansje. Dat was Jean- nette van Veen uit Amersfoort. We hadden een prettige reis met onder meer een bezoek aan een tentoon stelling in Marseille. In Tandjong Priok ontmoetten wij Ketjil weer, en zo gin gen we per K.P.M- naar Bandjermasin Daar was Assistent-Resident Hendrik Ris met Marie Briyan. Wij hadden op Soerabaja en ook te Bandjermasin veel moeten kopen, daar de assistent resident, die Willem ging vervangen, zich nauwelijks had ingericht, daar zijn gezin in Holland was. Met grote sampangs, voorzien van muskietengordijntjes, gingen we naar Amoentai, op de oevers begeleid door talrijke fietsers. We stapten in de pasanggrahan af en richtten ons daar enigszins in, daar we met het betrek ken van ons huis moesten wachten tot de meubels uit Soerabaja en Ban djermasin aangekomen waren. De eer ste dagen werden we aangegaapt, daar wij volbloed Hollanders waren, wat daar blijkbaar een uitzondering was. We kregen wel een prachtig groot huis, voorgalerij, binnengalerij, gang, achtergalerij en aan beide zij den van de gang twee grote kamers. Na aankomst van de meubels richtten we ons zo vlug mogelijk in. Gordijnen enz. waren door tussenkomst van Sophia uit Holland op maat besteld. Alles werd met muskietengaas afge werkt. Er waren zoveel muskieten dat we kinine slikten, behalve Jeannette, die het dan ook niet vol hield en tij delijk naar Soerabaja moest, waarna ze wel kinine slikte De verschillende posten in het gewest lagen ver uiteen, zodat Willem grote afstanden af moest leggen op zijn in spectietochten. Hij liet de wegen in herendienst ophogen en verbeteren zodat hij later veel per karretje af kon doen en niet altijd van sampans ge bruik hoefde te maken. Minah's dochter Sanimah, die zij in de Bataklanden gekocht had, had ook last van malaria en werd daarom over- gedoopt in Penjum, opdat de malaria geesten haar spoor zouden kwijtraken. Door de slechte behandeling door de inlandse arts in Amoentai moest ik na een miskraam (ik maakte een val toen ik sdhro'k van een troep schreewende ganzen) per hekwieler naar Bandjer masin worden gebracht, waar ik zes weken in het militair hospitaal verbleef. De directeur was Van Leent. Daarna moest ik voor nabehandeling nog drie maanden naar Java. Willem nam daar voor drie maanden binnenlands verlof en we bleven in die tijd in een hotel te Malang. Hansje en Jeannette lieten wij onder de hoede van Ketjil in Amoentai achter. Hij heeft die tijd uit stekend op hen en op ons huis gepast. Bij de geboorte van Prinses Juliana was er drie dagen feest op de aloon aloon in Amoentai, allerlei volksspe len, voetbalwedstrijden, dobbelen en vuurwerk. Er werden koeien en geiten geslacht. Minah en Ketjil waren in hun element, zij zorgden ook voor marta- vanen vol stroop. Enkele inlanders brachten een grote krokodil, stevig gebonden, maar ik was er bang voor, en dus werd het beest weer terug gesleept. In 1911 repatrieerden wij voor goed. Daar de rivier te laag was moesten we met al onze barang per prauw tot Marabahan, waar we over konden stappen op de Gouvernements-stomer. Een der prouwen kantelde, juist die met boeken en de kleding, die ik voor mij en Hansje uit Holland had laten komen, om er aan boord van de mail boot behoorlijk uit te zien. In dezelfde prauw waren de bedienden, Ponjum was bijna verdronken. In Marabahan namen wij afscheid van de inlandse Hoofden en stoomden met onze natte barang door naar Bandjermasin waar we vijf dagen op de boot naar Soera baja moesten wachten en waar ik alles door penaties liet wassen, drogen en strijken. Maar mijn zijden japonnen waren be dorven en bleven op Bandjermasin achter. In Soerabaja kon ik wel iets van confectie kopen, maar veel was er in die tijd nog niet te krijgen. Zon der andere ongelukken stapten we in Batavia aan boord van de mailboot en verlieten we Indië voor de laatste maal. Wij gingen met de boot naar Holland, maar Hansje, die bang was voor de mistral was, ging onder hoede van mevrouw Rottier en haar zoon van Marseille per trein naar Holland, waar zij in Haarlem werd afgeleverd en totaal onverwacht bij de familie Smit in Kinheim aankwam. Wij zelf hadden de zorg voor de kindertjes van der Vlies, wier moeder gestorven was en in Marseille begraven was. Toen we voor Hoek van Holland aan kwamen woei er zo'n hevige storm, dat we twee dagen buitengaats moes ten blijven. In die nacht werd ook het Haagsche bos voor een groot deel verwoest, wij konden dus niet door familieleden worden afgehaald. Zo kwam ik dan, na 17 Indische jaren voorgoed in Holland terug, beiden hadden we meer dan genoeg van het zwerven. We bleven eerst drie maan den in pension in Bennekom en ves tigden ons daarna in Amersfoort, waar ik nu op negentig jarige leeftijd deze herinneringen opschreef. 9

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1986 | | pagina 9