Herinneringen van een Inspecteur POIRRIÉ I door J. J. ten Cate De Grote Baas van de B.P.M. had, met een naar het mij leek, wat wanhopig- meewarige blik ons, drie pas aangekomen barutjes, drie strootjes laten trekken: één voor plaatsing in Medan, één voor plaatsing in Semarang en één voor Soerabaia. En zo begon ik eind april 1946 als trainee mijn loopbaan in de Krokodillenstad. Een als een egelstelling, vanaf Perek tot de Wonokromobrug, hermetisch door de Mariniers-Brigade afgesloten stad. Vers komend uit een leeggeplunderd Nederland in een lege, vernielde en verwaarloosde vesting. Ook als burger door het Ministerie van Defensie van onder tot boven in het groen gestoken. Avondeten: een koude zoete aardappel, kwak groenten en 50 gr Corned beef. In het midden van het bord een kort stompje kaars als dinner-with- candle light in verband met veelvuldig uitvallen van lichtagregaten. Als brood hadden we zoet Arabisch of Chinees brood. Nog nergens de lekkere eetstalletjes te bekennen van later. Geen Indonesiër werd toegelaten dus hadden we Chinese bedienden. Er waren maar twee lichtagregaten voor de 'hele" stad. 's Avonds curfew en licht uit van 23.00 tot 06.00 uur de volgende morgen. Af en toe een speelfilm in één van de kantines die door het uitvallen van de lichtagregaten soms wel drie uur duurde en zes pauzes had door het breken van de film. Ik maakte kennis met nieuwe termen als R.I.A.S.C. en A.M.A. CAB. etc. en werd ondergebracht in een mannen- mess aan de Darmokali, vlakbij de Wonokromo-brug. Hoewel in burger waren we toch uitgerust met zes ge weren waarmee alleen een Roemeen se ingenieur-olieboer en ik konden omgaan. We sliepen op "stretchers", veldbedden die meer op brancards leken met op de hoekpunten vier palen waaraan een dichtgeweven en dus snikhete groene klamboe was opge hangen. Op een zondagmorgen kregen we van de overkant plotseling een salvo geweervuur en rezen zes slape rige, met de klamboe als een soort camouflagenet, "echte" vechtfiguren overeind, een niet-vertaalbare taal uit sprekend en aan alles behalve de echte olie denkend: toen gaven de Roemeen en ik maar een roffel terug waarna het stil werd en we, ook later, nooit meer last hadden. Boze kabar anggin beweerde later, dat het alleen maar een paar jagers waren geweest. Langzamerhand kreeg de stad weer een normaal aanzien en na plm. twee maanden werd de ring om de stad verlegd tot aan Sidoardjo en nog eens zoveel later tot aan Porong. Inmiddels was onze maatschappij druk bezig geweest hun oude employé-huizen in de H.B.S.-straat, die daarvoor één warboel van lianen en wildgroei, vol met apen, was geweest, weer in orde te brengen en toonbaar te maken. Vóór de komst van de echtgenotes, die dan ook in augustus 1946 begonnen te arriveren. Jammerlijk was de aan blik van de uitgemergelde "ro- musha's", de Indonesische jongeren, die we soms in de slokan aantroffen en die de Jap in werkkampen als slaven had laten werken. Triest de aanblik ook van de vel over been uitziende Europese vrouwen en meisjes, die nu uit Ambarawa met LCT'S over zee werden aangevoerd en tijdelijk wer den ondergebracht in de kampemen ten A en B in de Perak-haven. Hetzelfde gold voor de evacuees uit de kampen uit Malang en omgeving. Uit die zelfde Perakhaven haalden wij jongeren per toerbeurt elke zondag met een overgenomen Jappentruck de noodrantsoenen en distribueerden die over de employé-gezinnen. De eerste Kerstmis was een gedenk waardige gebeurtenis. Niet alleen omdat het de eerste keer in het buiten land was maar ook omdat we de top van een tjemarahboom als kerstboom hadden gepromoveerd en prachtig met allerlei moois en lekkers, zoals chocolade- en suikerfondantringen hadden opgetuigd. En geloof me, dat viel bij 32° C. echt niet mee. Midden in de nacht maakte mijn echtgenote mij voorzichtig wak ker. "Ik geloof dat er iemand in de woonkamer is", bibberde ze. Ik luis terdeeerst nikstoen "plof" niksplof, plofje"en toen in een toenemend crescendo: plof, plof, plof etc. Voorzichtig maakte ik de deur open en het licht aandaar lagen op de grond onze prachtige chocolade en fondantringetjes heerlijk te smel ten! Ik schoot in een lach en toonde mijn echtgenote de ruïne van onze noeste arbeid. Natuurlijk werden wij mannen, als baru's behoorlijk ontbolsterd, leerden we olie-tanks opnemen en -meten, enorme hoeveelheden vaten olie en smeerolie tellen, kasopnemen, met een ploeg Japanse gevangenen jerry cans aftappen, rails smeren, enfin het hele vak van de grond af aan. Alle knepen en handigheidjes, die werden toegepast om klandestien toch olie over te houden en te verkopen etc. 's Avonds zagen we zo rood als kreeften en wentelden ons kreunend om en om op onze comfortabele veldbedden. Maar ook werd je door een oudere inspecteur de administratie en rappor tage bijgebracht en het hele gamma van voetangels en klemmen die op het levenspad van de vertegenwoordiger van een wereldfirma komen. Op een gegeven moment werd je dan geheel onverwachts bij de slechts Maleis sprekende Chinees op een trassizak gezet met de mededeling: "Zoen nu doe JIJ het maar eens". Het was natuurlijk afgesproken werk maar dat hoorde je pas later. Dat was pas écht peentjes zweten geblazen! Steeds meer kreeg Soerabaia nu zijn oude aanzien terug en kwamen de militaire trucks in de minderheid in het stadsverkeer. Ook werden nu de eer ste Indonesische bedienden toege laten. Mijn vrouw en ik hadden ons huis reeds lang opengezet voor de militairen, die zover van huis en in de rimboe levende, het heerlijk vonden weer even een "tehuis" te hebben. Of een "praatpaal" voor de soms vrese lijke dingen, die ze op hun patrouilles meemaakten. Zo werden wij ook eens "teruggevraagd" op een voorpost bij de Spiritusfabriek "Watatulis". Het werd onze eerste en onvergetelijke trip naar buiten, onder militaire gelei de, dat wèl, en onze kennismaking met de vorstelijke en uitbundige na- VO(.<££N£ 2>£ PNO SFFCTNS <SEW£P£N PVFzVN VAN EB.N VPAAN -5B. OV£PN'/N7~£.N//V<S /N 7y/=>/5cT/V /A/D/SCHS- OL£ 12

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1986 | | pagina 12