'S LANDS WIJS, 'S LANDS EER door F. C. Backer Dirks Op het moment dat de Japanse invasiemacht zich gereed maakte om op drie plaatsen aan de Noordkust het eiland Java, het bastion van de "Maleise Barrière" binnen te vallen verliet Hr. Ms. "Zuiderkruis het paradepaardje van de Gouvernements marine aan Java's Zuidkust de haven Tjilatjap om elders de fakkel van de strijd hoog te houden. Gekoerst werd om de Zuid tot buiten het zeegebied waar de vijandelijke zeestrijdkrachten, in het bijzonder de onderzee boten hun activiteiten ontplooiden. In de namiddag van 3 maart 1942 werd de opdracht van de Commandant Zeemacht ontvangen naar Colombo op te stomen. Het schip maakte een grote zwaai over stuurboord en ging de koers rechtstreeks op Colombo voorliggen. Een gunstige wending omdat het aan boord al aardig koud was geworden. Heel anders echter stonden de Inland se mindere schepelingen hier tegen over; zij maakten bezwaar tegen het verlaten van hun geboortegrond. Zij zouden liever naar Java terugkeren en aldaar de Japanners bevechten, al zou het hun dood betekenen. Dit lieverdan het gaan naar een vreemd land om misschien daar te moeten sterven en in vreemde bodem te worden begra ven. Commandant W. F. van Rooy moest heel wat overredingskracht op brengen om de Inheemse manschap pen ervan te overtuigen dat terugkeer naar Java op dit moment niet meer mogelijk was. Op 14 maart 1942 ging Hr. Ms. "Zui derkruis" op de buitenrede van Co lombo ten anker. Na een inspectie van Vice-Admiraal C. E. L. Helfrich begon de oorlogsbodem haar nieuwe taken, o.m. het van levensmiddelen voorzien van de geallieerde troepenmacht ge legerd op Addu Atol (Maladiven eilanden) en Diëgo Garcia. Aan de wal vielen de Indonesische manschappen van de oorlogsbodems van de Gouvernements marine wel duidelijk op door hun Oosterse menta liteit, die zo sterk afweek van die van de bewoners van Ceylon. Loop ergens op Java buiten de stad en vraag een Inlander een klapper. Hij zal hem onmiddellijk voor je uit de boom halen en wil er geen geld voor hebben, want je bent zijn gast. Vraag op Ceylon hetzelfde, het eerste wat de aan gesproken Ceylonnees je vraagt is een rupee. Inwoners van Ceylon lopen met de gedachte rond: "Hoe kan ik een stomme Europeaan zoveel mogelijk afzetten". En dan dat opvallende tenue, vooral dat geheel op vredesomstandigheden gericht witte tenue van de Inlandse schepelingen in de lagere rangen. Wit katoenen hemd met rode kraag en rode mouwomslagen, een rood-wit horizontaal gestreepte borstrok, een wit katoenen broek, op de linker boven arm een oranje katoenen band, voor zien van het in zwart afgedrukte Rijkswapen en de woorden "gemilita riseerde Gouvernements-Marine" en als hoofddeksel een bamboehoed, voorzien van een zwart lint, waarop in vergulde letters "Gouvernements Marine"; hiermede maakten de man schappen furore aan de wal, zodanig zelfs dat zij de krant haalden. Grote koppen in de "Ceylon Observer"van 31 mei 1942 (zondag-editie): "Matro zen in typische uniformen". De in houd vrij vertaald kwam neer op: Kleermakers, op het bezoek van Javaanse matrozen dient de aan dacht te worden gevestigd. Deze mannen van de Ned.-Indische Gou vernements Marine, komende van de talrijke eilanden van de Ned.- Indische archipel kan men thans zien lopen in de straten van Colom bo, wanneer zij aan het passagieren zijn. Met hun schilderachtige bam- boehoeden geven zij aanleiding tot nieuwsgierigheid en bewondering. Zij allen hebben de nodige roman tiek en avonturen meegemaakt. Dit is de eerste maal dat zij hun eilan denrijk verlaten. Tot aan het uit breken van de oorlog dienden zij op kust- en patrouillevaartuigen, los ten vuurtorens af, fungeerden als politie ter zee en hielden toezicht op scheepvaart. Thans dienen zij aan boord van een oorlogsbodem en vinden het leven even opwin dend als een film. Met welwillende medewerking van de Nederlandse marine-autoritei ten mocht ik het voorraadschip, waarop de Javanen dienen bezich tigen. Ik vond er een opgewekte bemanning, wier plichtsbetrach ting één van de meest karakteris tieke eigenschappen is. Men ver telde mij dat zij op jonge leeftijd (18 jaar) rechtstreeks uit het ouderlijk huis, zonder de minste school opleiding vrijwillig dienst komen nemen bij de Gouvernements marine. De meesten zijn zonen van vissers en landbouwers. Haast allen zijn Mohammedaan, slechts een paar Christenen zijn er onder. De volle dige opleiding tot zeeman krijgen zij aan boord alhoewel zij noch lezen noch schrijven kunnen. Hun maaltijden bestaan uit rijst, gedroogde vis en groenten en niet te vergeten hun speciale sambal. Er zijn goede muzikanten en zangers onder. Zij staan bekend om hun geïmproviseerde liedjes, die zij na het avondeten zingen. Sommige bemanningsleden zijn zo gelukkig dat zij muziekinstrumenten van hun eigen land er op na houden. Bij wijze van ontspanning dammen zij of spelen zij een soort spel dat veel op Mah-Yong gelijkt. Het zijn enthousiaste en geoefende voet ballers. Zij hopen binnenkort op het voetbalveld een ontmoeting te hebben met een Maleise of Singa- lese club. Over Colombo gesproken, vertel den zij mij dat deze stad minder gezellig voor hen is. Ceylon met al zijn aantrekkelijkheden zou voor hen heel wat prettigerzijn indien zij de taal van het volk van Ceylon konden spreken. Zij vinden overal Hr. Ms. "Zuiderkruis", het paradepaardje van de Gouvernements Marine. 18

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1986 | | pagina 18