BU DE VOORPLAAT (foto: J. F. Berkhoudt) VILMA en VICTOR GILBERTSZ signeren hun boeken bij Moesson TEMPO DOELOE VOORBIJ, VER VOORBIJ Alles wat stoffelijke aanwezigheid in Indië en Indonesië kenbaar had gemaakt zat in anderhalve kubieke meter krat, 2 hutkoffers en 3 valiezen verpakt. 40 Jaar jeugd, leven, werken, oorlog, bevrijding, verwachting en vervlogen hoop afgedaan met "inpakken en wegwezen". Repatriëring heette dat. We hadden het te druk voor teveel piekerans, Tjalie en ik werkten tot twee dagen voor ons vertrek nog voor onze krant en aan zoentjes en tranen had niemand in die tijd echt behoefte. We hielden onszelf even voor de gek met de gedachte dat we over een jaar of wat wel weer terug zouden zijn, ze hadden ons immers nodig in de oude baan? We hadden toch een blanco strafblad? DE PLANTENTUIN In "Tong-Tong" van mei 1960 schreef Prof. Dr. L. van der Pijl in zijn eigen vlotte stijl een bijzonder boei end artikel over de Plantentuin in Bogor die op 18 mei 1817 (dus 143 jaar geleden) geboren werd. Daarin beschreef bioloog v.d. Pijl overzichtelijk de geschiedenis van deze instelling die volgens uitspraken van buitenlandse wetenschappers "enig is in zijn soort en met geen ander ter wereld vergeleken kan worden". Namen als MelchiorTreub, Teysman, Reinwardt, Docters van Leeuwen zijn belangrijker dan die van machtige regeerders want hun na latenschap is van blijvende waarde. Een prachtig artikel dat we zeker in Moesson zullen herdrukken met oude en nieuwe foto's. "Hortus Botanicus Bogoriensis" dat in 1942 door Brill in Leiden werd uitgegeven ter gelegenheid van het 125-jarig bestaan van de Plantentuin is een antiquarisch werk dat bij het Indisch Wetenschappelijk Instituut (IWI) ter inzage ligt. De voorplaat-foto is uit de onuitput telijke voorraad dia's van fotograaf Berkhoudt. Geen spectaculair plekje maar wel lieflijk en rustig en betove rend door de prachtige schakeringen groen. Op aandringen van onze goede vriend Oemar Basalmah die in Bogor een bescheiden woning had aan de djalan Pasar (als ik het me goed herinner) logeerden we nog twee nachtjes. Zijn vrouw en dochter maakten voor het laatst onze lievelingsgerechten, de kinderen speelden en zwommen voor het laatst in de kali. Tot diep in de nacht zag ik Oemar en Tjalie in de achtergalerij. Allebei siloh (kruiszit) op een tikar, grote glazen thee tussen zich in, discussiërend en filosoferend. Die donkere kop van Oemar, streng Mohammedaan, onwrikbaar in zijn wetten van eerlijkheid, vriendschap, gastvrijheid. Tjalie Christen, hem in al zijn gedachten volgend en toch lei dend naar nieuwe westerse gezichts punten. Daar voelde ik voor het eerst de trilling van een naderend afscheid, van een vriend en van het land dat we samen zo lang hadden gedeeld. Een onaf wendbaar afscheid. De kinderen slie pen in een groot bed, Tjalie en ik op een matras en tikar op de grond. Het was voor het eerst dat ik die nacht van Holland droomde. Omdat ik het koud had waarschijnlijk. Ik trok de plekat waaronder ik lag helemaal over mijn hoofd, de kou verdween, maar het beeld van Holland bleef. Een dicht gevroren sloot in een weiland met knotwilgen aan de kant. Knotwilgen, een jeugdtrauma overgehouden door de illustraties in de leesboekjes. Af schuwelijke bomen (zijn het wel bomen? dacht ik altijd). Spoken met wilde haren en klauwen die je van achteren vastgrijpen als je bezig bent een doodsmak te maken op de bevro ren sloot. O mijn hemel wat moet ik in Holland, waar beginen we aan? Ineens schoot het door me heen: ik ben nog nooit in de Plantentuin ge weest. "Laten we morgen naar de Plantentuin gaan" fluisterde ik tegen Tjalie en viel weer in slaap. De volgen de dag gingen we naarde Plantentuin. Met 3 dartelende kinderen en een loodzware baby waar we geen wagen tje voor hadden. Door de poort betraden we het para dijs, een andere wereld. Van bazige, luidpratende mensen krompen we in een tot zwijgende dwergjes onder de reuzen van de kanarielaan. Waar je je ook wendde werd je oog gevangen in een netwerk van groen. Ingewikkelde, kantpatronen zo ongelooflijk mooi en groots. Alles was groots in de Planten tuin. Bomen, varens en grassen, pal men, klimplanten, bloemen. Namen noemen? Ik kon ze niet eens uit spreken, laat staan onthouden. De geur van aarde en vocht, van vrucht baarheid en leven, vergankelijkheid en ontkieming. De lanen, paden, weg getjes aan weerszijden afgezoomd met telkens weer andere planten. Als de kinderen er niet waren geweest dan had ik me gewaand in een soort won derlijk leven na dit leven. Er waren plekjes om te rusten, waar de kinderen op de grond konden liggen en de baby kon rondkruipen. Toen we weer verder gingen hadden we pas de helft van de tuin gezien. Er was steeds meer en meer. Het gevoel van klein-zijn temidden van deze over meesterende natuur was verdwenen en ik voelde me vervuld van trots. Dankbare trots mens te zijn, omdat het ook mensen waren geweest die dit paradijs tot stand hadden gebracht. Mannen als Reinwardt en Melchior Treub, en vele, vele anderen die on danks alle geldende beperkingen jaren doorbrachten met onderzoeken om het wonderlijkste, mooiste en nut tigste uit de Natuur deze ereplaats te geven waar alle mensen het konden zien. Die honderden bruine en blanke werkers die deze wondertuin ander halve eeuw (nu 170 jaar) in stand hielden. Een levend monument dat het mooiste ter wereld heet te zijn, altijd weer vernieuwend de band tussen mens en Natuur, zoals de Schepper het bedoeld moet hebben toen hij het Paradijs maakte. Een keer maar ben ik naar de Planten tuin geweest, twee dagen voor ik voorgoed mijn geboorteland verliet. Ik zal nooit meer naar de Plantentuin gaan. Er zijn gebeurtenissen in je leven die je maar een keer beleeft, omdat voor volmaakte herinnering maar éénmaal nodig is. De Plantentuin zal altijd blijven het monument voor Nederlands-lndië dat door de eeuwen, tempo doeloe ver voorbij, zijn waarde zal behouden. Gemaakt door Nederlanders en Indo nesiërs. Welke onschatbare betekenis het voor de wetenschap mag hebben, welke pure attractie het nu voor dui zenden toeristen is die nu over dezelf de paden lopen als wij toen, de inten tie van de mens-goddelijke schepping uit de koloniale tijd vormt met de ontelbare goede werken (proefsta tions; spoorwegen, bruggen, irrigatie- werken etc.) een monument voor het leven. Als ik nu het gehakketak hoor over en voor een oorlogsmonument dat ter nagedachtenis van 5 jaar dood, verderf en verdriet en het "vanzelfsprekend samengaan" van moed en doorzet tingsvermogen (terwijl leven en dood in de meeste gevallen kwesties waren van geluk en pech) dan staat mij meteen weer het beeld voor ogen van dwergjes onder de reuzen van de kenarielaan. Dwergjes die nu uitstij gen boven de knotwilgen langs een boeresloot. De sloot was toegevroren, en de kikkers waren dood. Net zo dood als het monument dat er komen gaat. Maar Kebon Raya leeft. 0 God, wat dank ik u daarvoor. L.D. UJIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII 1 Zaterdag 8 november a.s. van 12.00 tot 14.30 uur zullen Victor Gilbertsz, auteur van "Ambon, daar hebben wij gewoond" en Vilma van "Om en bij de kleine Anglo" hun boeken signeren. U krijgt de 1 gelegenheid met hen kennis te maken en eventueel van gedachten te 1 wisselen. Om het nog gezelligerte maken krijgt u een "echte" lemper geserveerd! I Maak een uurtje vrij voor zaterdag 8 november a.s. bij Boekhandel 1 Moesson op de Pr. Mauritslaan 48-A. Bereikbaar met lijn 10 en bus 14. iiiiiiiiiiiiiitniiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiifiitiiiiiimiiiiiiintitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiitiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiitiiitiiiiiiiim 2

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1986 | | pagina 2