Thuisoneindig ver van huis Attente lezers stuurden me kortgeleden een knipsel uit "het Parool". Stom verbaasd ik, wie interesseert zich twee jaar na de uitgave nog voor "Piekeren in Nederland"? Theodor Holman, recensent (ook uit Indonesië gerepatrieerd) krijgt het boek in handen en herkent - de hemel zij geprezen - zoveel in Tjalie's Nederlandse piekerans dat hij er vele enthousiaste regels aan wijdt. Destijds kreeg Tjalie's laatste boek ook veel lof van de recensent van het Algemeen Dagblad. Beide critici valt het op hoe juist het oog van Tjalie gezien heeft en hoe geestig en precies hij de dingen beschrijft die hem als nieuwkomer treffen. Als ik deze enthousiaste reactie van Holman lees spijt het me des te meer dat deze piekerans van Tjalie, die hij toch net zo goed voor ons schreef als voor het Nederlandse publiek zo slecht verkocht zijn. "Piekerans van een Straatslijper" in Jakarta is sinds 1953 nooit uit de markt geweest, voor het slijpen van de Nederlandse straten heeft de Indische lezer geen belangstelling ook al betreft het dezelfde Tjalie Robinson. Zijn we nu bevooroordeeld of wat? Theodor Holman heeft me intussen in mijn voornemen gesterkt dat "Piekeren in Nederland" nog lang niet naar de papieropkoper moet. Zelfs niet naar De SlegteHieronder wat Theodor Holman schreef. Lilian Ducelle Op de Munt staat nog steeds dat grijze metalen torentje. Vroeger zat daar een agent in en die controleerde het ver keer. Eind jaren vijftig liep ik daareens als acht-, negenjarige aan de hand van mijn vader. We waren naar de Sinter klaas-étalages wezen kijken. Het werd al donker en we hadden haast, dus nam mijn vader me bij de hand en stak de straat schuin over, dwars tegen het verkeer in. Meteen hoorden we uit die gigantische luidspreker, die op dat politietorentje zat, de stem van de agent: "Wil die Indische mijnheer met dat jongetje teruggaan en opnieuw oversteken!" Ik drukte in mijn vaders hand, maar vader liep gewoon door. "Hallo daar!! Wil die Indischman met dat jongetje te-rug lopen! en opnieuw oversteken!!" Ik sidderde. "Pappa, ik geloof dat ze ons bedoelen," zei ik benepen. Ik! Ben! Geen! Indischman!" zei pappa. "Ik ben een Nederlander!" en hij stap te fier de stoep van het Rokin op. Deze anekdote schoot me weer te binnen toen ik het boekje "Piekeren in Nederland", van Tjalie Robinson las. Tjalie Robinson heette eigenlijk Jan Boon en was een echte Indo. Mijn vader beweerde vroeger dat die naam eigenlijk een afkorting was van: In Nederland Door Omstandigheden. Robinson heeft, zo lijkt het wel, zijn boekje vanuit die visie geschreven. In een van zijn stukjes zegt hij: "Ik ben in Nederland geboren, spreek de Neder landse taal en ben Nederlands staats burger. Ik woon in Nederland en ben dus eigenlijkthuis. En niettemin ben ik thuis oneindig ver van huis." Nee, het is niet de heimwee naartempo doeloe, wat de toonzetting is van zijn ge pieker, veeleer hebben zijn overpein zingen iets van grote verwondering, de verwondering, die het gat oproept dat er tussen Oost en West gaapt. Hij beziet Nederland, en vooral het Am sterdam van de jaren vijftig, met de ogen van iemand die zowel binnen als buiten onze cultuur staat. Binnen, omdat hij nu eenmaal Nederlander is en min of meer een Nederlandse op voeding heeft gehad, en buiten, omdat hij jeugd, carrière en, zeg maar een anderdeel van zijn opvoeding, in Indië heeft genoten. Tjalie, als kind uit Nederland weg gegaan, keerde in de jaren vijftig terug. Hij hield ervan om langs de straten te lopen. Daar piekerde hij, en haalde hij zijn materiaal vandaan voor zijn op stellen die hij schreef voor de Vrije Pers in Surabaya. Doorzijn eruditie en zijn heldere (en vooral humoristische) wijze van schrijven en kijken heeft "Piekeren in Nederland" iets van een antropologische studie; wie iets over Amsterdammers, het Amsterdam en de gedragingen van Nederlanders in het algemeen in de jaren vijftig wil weten, doet er verstandig aan dit boekje te kopen. Uiteraard koestert hij grote sympathie voor de Indo's in Nederland: "Bij deze mensen gaat het huis in Holland open maar de horizon gaat dicht daar waar ze de rug heengekeerd hebben, is geen huis meer." Maar zodra hij van de boot af is, begint zijn gepieker. Hij 23 dagen Hawaii incl. vliegreis Amsterdam-Honolulu v.v. "lei" begroeting bij aankomst; transport vliegveld-hotel v.v. incl. 1 st. bagage; reistas; 21 nachten verblijf op basis logies in hotel Continental Surf, Waikiki; diensten van onze lokale vertegenwoordiging per pers. f 2995,-* 'geldig tot 21 /11 /86 Aangesloten bij: ST. GARANTIEFONDS REISGELDEN Clauskindereweg 28/29 AURORA 1069 HN Amsterdam Tel. 020-19 93 96 heeft oriëntatieproblemen doordat de horizon niet begrend is en hij zich niet, zoals in Indonesië, kan richten naar de wind. De afstanden vindt hij klein en, vreemd genoeg, valt hem op dat de mensen juist niet vrij zijn in de keuze van hun kleren. Natuurlijk heeft hij het koud, want altijd is er wind. In Holland je tanden poetsen vindt hij verschrikkelijk: "Het water uit de kraan is zo beestachtig koud, dat mijn hele gebit jankt van de pijn". Ook de radio-uitzendingen ver wonderen hem: "In de morgen hoofdzakelijk preken, weerberichten, nieuws en stemmige klassiek". En "als je al uren en uren in de nieuwe dag zit komt opeens de ochtendgymnastiek voor vrouwen, nota bene om negen uur". Over alles spreekt Tjalie zich uit. Over de vijftigers, Sartre, Kafka, en uiteraard de humor in Nederland. Wat hem zorgen baart is dat Nederland niets doet aan de Indonesische cultuur, maar zich wel opwindt over het voet bal dat in de jaren vijftig een profes sionele status krijgt. Hij vermaakt zich kostelijk met de Amsterdamse humor. "Het is onbegrijpelijk dat de Hollandse literatuur vol met namaak en cliche's kan zitten, terwijl het dagelijkse leven - althans in Amsterdam - erwars van is. Hij lacht zich rot als een man tegen iemand die zijn auto heel voorzichtig aan de rand van de gracht parkeert, zegt: "Rij maar gerust door meneer fare doettimesschien wel." En deze: "Toen bij het bezoek van president Coty van Frankrijk op de Dam een hele drom mensen keek naar het wegrijden van de auto's om de gasten weg te brengen naar het rijksmuseum, waar de ministers de Franse president een galadiner aanboden, zei een mijnheer: "Even een broodje van Coty halen". Het valt hem inderdaad op dat de Amsterdamse humor altijd balanceert op de rand van in de maling nemen en leedvermaak. Hij hoort iemand tegen een opaatje op een fiets (die nauwe lijks vooruit komt) zeggen: "Wadn rotinzinking, Woutje". In die dagen bracht Woutje Wagtmans veel droefe nis in de Nederlandse zielen door in de Tour de France te kampen met een inzinking. Dat Tjalie voortdurend hoort dat hij "dubbel gebakke" is deert hem niet, ook het verwijt dat hij on zichtbaar in het donker is, laat hem koud. Als iemand 's nachts tegen hem oploopt, hoort hij "dan mot je je maar wasse!" Maar: "Ik moet echter tot mijn plezier vaststellen dat ik nog nooit uitge scholden ben "om mijn bruine huid", d.w.z. dat ik lomp was of onbehoorlijk of zo omdat ik bruin ben". Tjalie's "Piekeren in Nederland" vind ik het mooist: Amsterdam wordt er meer dan treffend in gekarakteriseerd. Een mooi boek, met ook een mooi einde: "Een Utopia op aarde niet mogelijk? De eerste grenssteen ligt vlak voor onze voeten. Wassalam THEODOR HOLMAN 9

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1986 | | pagina 9