EEN NIEUWE PERIODE
DOE JE PLICHT
Zoals gewoonlijk zette mijn moederop 8 december 1 941 om iets voorzes uur's
morgens de radio aan om naar de nieuwsberichten te luisteren. Het was een
druilerige dag met nog veel regen in het verschiet. Een dag die nog somberder
aanvoelde door het zware geboomte in de grote tuin van het statige herenhuis
aan Kebon Sirih. Een huis dat met zijn uitgestrekte bijgebouwen was
omgebouwd tot hotel. Ik was twaalf jaar en maakte me klaar om naar school te
gaan. In het algemeen had je geen direkte belangstelling voor het wereldnieuws
en die 10e mei 1 940 leek al weer zo lang geleden. Toch luisterde je meestal wel
met een half oor. Het bleef niet bij een half oor. De stem van de Gouverneur-
Generaal klonk, tevoren aangekondigd door de omroeper. Wat hij te vertellen
had weten we. Iets als een schok ging door je heen. Wat nu te doen? Vader was
sinds een paar weken overgeplaatst en woonde nu in Bandoeng. Mijn moeder
behield haar kalmte en maande ook mijn oudere zuster aan zich rustig te houden.
Even dacht ik dat ik thuis moest blijven
en niet naar school mocht gaan. Dat
was niet zo. Pas als we iets zouden
merken van verhoogde aktiviteiten op
oorlogsgebied, was het nog tijd ge
noeg gepaste maatregelen te nemen.
Dus op weg naarde broederschool aan
aan het Koningsplein waar het leven
zijn normale gang had. Een paardagen
nadien was je gewend aan de nieuwe
situatie, die eigenlijk geen nieuwe
situatie was, immers alles bleef pre
cies hetzelfde.
Inmiddels was het zondag 14 decem
ber geworden en een oom en tante
waren op bezoek. Net zouden zij
's middags tegen etenstijd naar huis
gaan toen er een telegrambesteller
kwam met een telegram van mijn
vader uit Bandoeng. Direkte over
komst dringend. We waren wel in rep
en roer, maar gelukkig dat mijn oom
zijn hoofd koel hield en voorstelde
direkt naar het huis van onze chauffeur
te rijden. Nog vlug wat gegeten en
inmiddels de kleren in de koffer ge
daan, alsook mijn schoolboeken en
toen snel afgereisd. Sommige mensen
uit het hotel keken ons aan of we
wanbetalers waren. Ook de hotel
houder keek sip, want hij dacht ons
nog tot juni 1 942 te gast te hebben, de
maand dat ik van de lagere school zou
komen, waarop we ons dan definitief
in Bandoeng zouden vestigen, alwaar
ik daar op de middelbare school zou
gaan. Helaas het lot heeft anders
beschikt.
Weer gingen we dus nu naar Bandoeng
toe. De eerste keer was op 5 december,
9 dagen voordien, maar toen onder
heel wat andere omstandigheden. Op
weg naar Bandoeng bleek er nergens
sprake van drukte van militaire trans
porten e.d. In het voor ons vertrouwde
huis van mijn oom en tante aan de
Prof. Eykmanweg trokken we in. Een
geluk was dat er iets verderop een
nieuw huis werd afgeleverd, waar mijn
vader eerste huurder van kon zijn.
Toen hadden we weer onze eigen
privacy. Het leven was nog steeds
normaal, althans in de ogen van een
1 2-jarige.
Na het eerste bombardement van de
stad vond mijn vader het beter dat ik
maarthuis bleef, een maatregel die ik
helemaal niet erg vond, integendeel!
En zo kabbelden de dagen rustig voort.
Je hoorde wel hier en daar wat, maar
toch, wat zou ons op Java nu kunnen
overkomen. Zo'n bericht dat generaal
Wavell zijn hoofdkwartier in Lembang
zou vestigen gaf de burger moed. Mijn
vader als militair hoorde wel het een
en ander en gaf ook beschouwingen
die later wel van een onverbeterlijk
optimisme getuigden. Langzaam maar
zeker naderde de 1e maart. Ook toen
nog geloofden we niet dat de op Java
gelande Japanners dit eiland in zijn
geheel zouden kunnen veroveren, er
was immers de stelling Bandoeng
We merkten vanaf ons huis, waarvan
het platje uitzag op de Tangkoeban-
prahoe, dat er Japanse vliegtuigen in
aantocht waren, laag vliegend en vlak
bij de bebouwde kom van de stad snel
opstijgend, hun rode bollen op de
onderkant van de vleugels triomfante
lijk tonend aan de burgers. Dat waren
nu hun jachtvliegtuigen, anders dan de
tweedekkers, langzaam vliegende
spinnen, waarvan men zei dat ze bij de
Japanse luchtmacht in gebruik waren.
Ook het gerommel van het geschut
achter de bergen was duidelijk waar
neembaar. Tot op een bepaalde dag
Toen was er niets te horen. Weer
waren er optimisten die vertelden dat
de geallieerden met de Jappen over
een waren gekomen dat zij (de Japan
ners) Java zouden ontruimen, omdat
ze daar toch niets aan hadden, want
het was overbevolkt en grondstoffen
arm. Al die waanzin geloofde je! Was
dat dan toch waar? Op 8 maart ge
beurde er niets. Je hoorde niets, je zag
niets. Waar waren de Jappen?
Het was op de nog koele morgen van
de 9e maart 1942 toen we op het
platje zaten en van onze koffie (ik
dronk ovomaltine) genoten toen er
glanzende limousines van een voor mij
onbekend merk, khakikleurig, lang
zaam onze straat afreden. Mannen met
spleetogen in uniform zaten er in. Met
een overwinningsglimlach op hun ge
zichten. Een nieuwe periode in de
geschiedenis van ons moederland nam
een aanvang, één van veel leed voor
blank, maar ook voor bruin en geel.
ERIC H. MERENS
Wat kan ik mij nog herinneren na 45
jaar? O ja! Ik was toen 26, getrouwd en
wij hadden een zoontje van 10 maan
den oud. Wij zaten toen pas in Sema-
rang; mijn eerste standplaats als be
lastingambtenaar. Het gezinnetje voel
de zich erg senang.
Wij kwamen uit Weltevreden - echte
anak Betawie - zodat wij alles in
Semarang goedkoop vonden.
7 December 1941 viel op een zondag
en in de vooravond kregen wij het
bericht van de laffe Japanse lucht
aanval op Pearl Harbor via de radio.
Mijn vrouw en ik vonden het bericht
wel ontstellend, doch op dat moment
hadden wij geen flauw idee welke nare
gevolgen deze aanval voor ons zou
hebben. De daarop volgende morgen
ging op de afdeling het gesprek niet
anders dan over de aanval en even
tuele gevolgen werden ook ter sprake
gebracht. Totdat het inspectiehoofd,
wijlen mr. Fanoy, met het bericht
binnenkwam dat de Gouverneur Gene
raal, Jhr. Tjarda van Starkenborgh
Stachouwer, Japan de oorlog ver
klaard had. Wat is oorlog? Niemand
van ons had een oorlog daadwerkelijk
meegemaakt. Toen ik van kantoor
thuiskwam besprak ik dit bericht met
mijn vrouw. Ook zij had niet de angst
van een oorlog; de verzorging van ons
eerste kindje was voor haar belanq-
rijker.
Pas toen ik mij als dienstplichtig
kanonnier bij mijn onderdeel moest
melden, hadden wij een angstig voor
gevoel. Moest mijn vrouw met de baby
in Semarang blijven of naar haar
ouders in Batavia? Dat ons prille
huwelijksleven door de oorlog wreed
werd verstoord, daar waren wij ons op
dat ogenblik niet van bewust. Ook niet
dat ik mij zoon pas terug zou zien toen
hij 5 jaar was. De woorden van de heer
Fanoy, toen ik afscheid van hem nam,
zullen mij altijd bij blijven:
"Jansen doe je plicht, vertrouw op
God en hopelijk tot ziens!"
CH.J.
6