BANDOENG TOEN BEGON DE OORLOG VOOR MIJ REMEMBER PEARL HARBOR I will always remember the Japanese attack on Pearl Harbor on that very day the life I lived on the isle of Java which I loved so much where I was born where I grew up where I was educated where I worked where I married all of a sudden came to an end prevented by circumstances I never went back only as a tourist but in fact strange as it may seem there is no end of it PETER VAN OEST (69) 7 December 1941. Op die zondag werd Ab, onze jongste zoon, 3 jaar. Er heerste dus een feestelijke stemming in huis. Maandag 8 december. Nadat mijn man 's morgens vroeg was weggegaan, kwam hij al gauw weer thuis. "We zijn in oorlog, in oorlog met Japan. Ik moet onmiddellijk weg naar Singapore als liaison officier bij de staf van Gen. Wavell". Ik was perplex, en kon geen woord uitbrengen. Woordeloos werd gauw een koffertje gepakt en bracht ik hem, zwijgend, met de auto naar 't station, vanwaar hij naar Batavia vertrok. Wel zei hij nog: Laat dadelijk een schuilkelder graven en de ramen blinderen. Dit laatste advies bleek later bij de komst van de Jappen, zeer doeltreffend. Toen de sirenes regel matig begonnen te loeien, deden zich de gekste en chaotische taferelen voor bij de schuilkelder. Bij de eerste tonen werden de twee honden al stapelgek en renden ons blaffend voorde voeten, zodat we met moeite de bediendes incluis, in 't donkere hol plaats konden nemen. Ach, die bedienden (behalve de djongos Soepandji, die uit eigen vrije wil dienst had genomen als chauffeur), ze snapten er niets van. En toen ze nog watjes kregen om in hun oren te doen, waren ze helemaal met 't geval verlegen. De kinderen van de lagere school kregen de opdracht met een wadjan op hun hoofd naar school te gaan. Met m'n oude lieve kokkie Jos gingen we naar Pasar Baroe om de wadjans te kopen. Nauwelijks hadden we die pannen gekocht of de sirenes begonnen te loeien. Mij was gezegd dan ogenblik kelijk te schuilen! Ik liet dan ook de auto de auto en we renden 't gebouw van de Nilmij binnen. Later kreeg ik een geducht standje van mijn 16-jarige zoon, die ondertussen dienst deed bij de L.B.D. en onze auto n.b. in z'n eentje midden op straat had aangetroffen. Deze zoon werd met nog een stelletje jongens onder onderluitenant Ragie gemilitariseerd, in uniform, met klewang en op een stoere Harley Davidson om de rampokkers tegen te gaan en de boel op te ruimen na een bombardement, zoals bij Isola Bella. Deze jongens zijn prompt door de Jappen krijgs gevangen gemaakt. Eind februari stond opeens mijn vriendin, Wil Frijling, voor de deur, met in haar hand een "hoedendoos", 't enige wat ze mee had kunnen nemen na haar vlucht uit 't brandende Palembang. Toen de staf van Wavell zich op Lembang vestigde, zag ik mijn man weer nu en dan. Maar na een paar weken vertrokken die weer, de toestand was hopeloos. Ondertus sen was ook mijn zwager Terluin bij ons ingetrokken, hij voelde zich, zoals hij zei, nu directeur van nutteloze, afgedankte mannen. Hun vliegtuigen waren op z.g. geheime vliegvelden op Borneo aan puin gebombardeerd. Op vrijdag 6 maart kwam mijn man hinkend met een dikke knie thuis, 's avonds om 8 uur. Ze waren met z'n vieren, stafofficieren, op weg naar de Wijnkoopsbaai over de kop gegaan en misten 't schip, dat later getorpedeerd zou worden. Om 11 uur zou een militaire auto hem naar een geheim vliegveld brengen. Toen die niet kwam, heb ik hem gebracht, samen met mijn dochter, door duister Bandoeng, 't Vliegtuig stond er nog! Een haastig afscheid en m'n laatste woorden:"Vergeet je helm niet!" Hij was naar Australië vertrokken. Ik moest de volgende dag nog een opdracht van hem uitvoeren, zijn stengun naar 't Hoofdkwartier brengen. Zondag 8 maart kwamen de Jappen, ons geblindeerd huis liepen ze voorbij! S. G. SANDBERG-ALBERDA Als 10-jarige schrik je even en denkt: "Dan zijn die bamboe puntstokken toch niet voor niets in de tuin gezet" en je leefde met iets meer angst gewoon verder. Nee, mijn begin van de oorlog ligt een paar weken later. Wij (mijn moeder, zus, broertje en ik) woonden in Brastagi en mijn vader zat in Padang waar hij manager was van de Borsumij. Mijn moeder kreeg het idee mijn vader te gaan verrassen op zijn verjaardag de 16e december. De commissaris van politie v.d. Planck raadde het in alle toonaarden af en ook vele anderen vonden het een veel te gewaagde onderneming. Men zei: "Er zijn al Japanse parachutisten geland op Sumatra en er liggen al mijnen onder de bruggen." Kortom, allemaal griezelige verhalen, maar geen bracht mijn moeder van haar besluit af. Ze wilde gaan, dus ze ging. De drie kinderen, 11, 10 en 3 jaar werden achterin de auto gezet, een grote parang had ze naast zich liggen en hup daar gingen wij op weg naar Padang. Bij iedere brug die we over gingen vroegen we ons van te voren hardop af: "Zou er een mijn onder liggen?" en iedere keer ging er een hoeraatje op als we de brug heel achter ons hadden gelaten. Het wemelde overal van de militairen en toen wij in een Pasanggrahan wil den overnachten bleek dat niet moge lijk. Ik denk dat dankzij de charme van mijn moeder (zij was bijzonder knap) wij toch een kamer kregen, een lekkere rijsttafel en 's morgens een ontbijt. Toen kwam het tweede probleem benzine. Niet mogelijk, absoluut ver boden, alles was voor het leger. Mijn moeder sprak met de hoogste instan tie en wij kregen een volle tank. Was het om onszelf moed in te "spreken" dat wij dikwijls uit volle borst zongen: "Hei Ho, Hei Ho, wij gaan naar vader toe, ga nu opzij, daar komen wij, Hei Ho, Hei Ho! of hadden we echt geen angst en verheugden we ons alleen maar op het weerzien? (Dat we nog niet zo lang geleden de film Sneeuwwitje hadden gezien zal ieder een duidelijk zijn). Er werden geen bruggen opgeblazen, we zagen geen Jappen en de ver rassing was enorm en mijn vader dolgelukkig dat hij ons allen bij zich had. Wij werden ondergebracht in een hotel in Padang en tijdens één van de maaltijden in de luxe eetzaal ontstond buiten en in de hal een geweldig tumult en toen werden ze binnen gebracht, op brancards, hinkend, strompelend, steunend op kameraden. Bebloed, zwaargewond, bijna dood. Gewonde Engelse militairen die de aanval op Singapore hadden overleefd. Toen begon voor mij, als 10-jarig meisje, de oorlog. Toen vader een maand later in militair uniform 's avonds laat even langs kwam om afscheid te nemen omdat hij moest gaan vechten tegen de Jap, toen heb ik gehuild, om het afscheid, om de oorlog die toen voor mij onher roepelijk was. Omdat mijn vader moest gaan vechten. KLAASJE SCHUT Lamonzie, St. Martin 7

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1986 | | pagina 7