PROF. MR. DR. C. FASSEUR Hoogleraar in de Geschiedenis van Indonesië ooooooooooooooooooooaoooooo.ooo.ooooooooooooooooooooooooooooooooooooooqooooooooooosooooooooooooooooooopooooooooooooooooooooooooooooooooooooooo Toen eind 1985 deel 1 1 B verscheen van het levenswerk van dr. Lou de Jong, publiceerde de Volkskrant van 1 7 december 1 985 een vraaggesprek met prof. mr. dr. C. Fasseur, een van de adviseurs van dr. De Jong. Een viertal citaten uit dat artikel: "Ik (Fasseur) herinner me nog goed dat ik in 1966 een keer op bezoek ben geweest bij Tjarda van Starkenborgh Stachouwer, de laatste G.G. Hij wou nog eens zijn hart luchten over het vooroorlogse Indië. En daar zag ik precies hetzelfde: wij waren geïnte resseerd in zijn houding tegenover de nationalisten. Hij begon een heel ver haal op te hangen over hoe goed de weerkundige dienst, de organisatie van de douane, de dienst in- en uit voerrechten, het belastingwezen, hoe goed die allemaal waren georgani seerd. En hij vond het jammer, dat wij daar nauwelijks belang in stelden." "In tegenstelling tot de andere ad viseurs, prof. dr. I. J. Brugmans en drs. R. Kwantes, heeft Fasseur zich niet gedistantieerd van deel 11A van De Jong en zijn beoordeling van het koloniale bewind. Prof. Fasseur: Als ik het boek had geschreven had ik de accenten ongetwijfeld anders gelegd, maar ik kon mij met de hoofdlijn van zijn betoog wel verenigen. Ik vind de benadering van De Jong ook niet negatief. Je moet niet vergeten dat Kwantes en Brugmans daar een heel leven hadden liggen". "Wie deel 11B leest zal geen groot vriend van Japan worden. Er heerst op het ogenblik in Nederland een geweldige bewondering voor het technisch kunnen, het vernuft van de Japanners. Er zijn tientallen studen ten die in Leiden en Rotterdam Japankunde doen. In alle opzichten imponeert Japan. Maar je bent ge shockeerd als je leest over de staaltjes van volstrekt zinloze wreedheid en barbaarsheid." "Ik was vorig jaar zelf ook verbaasd dat er nog zo geweldig veel emoties loskwamen met het boek (11A) van De Jong. Ik denk dat het wijst op een grote gevoeligheid om nog eens te worden geconfronteerd met het ver leden." OOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOO' oooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooo "Waar staat Fasseur nu eigenlijk" was de vraag die bleef hangen na het lezen van boven aangehaalde uitspraken. Floe zou hij dan de accenten hebben gelegd? Zijn Brugmans en Kwantes alleen positief over Indië omdat ze daar een heel leven hebben gehad? Waarom had Fasseur geen belangstel ling voor wat Tjarda zei en waarom wel een (geshockeerde) belangstelling voor Japanse oorlogsmisdaden? En vooral was daar de vraag waarom Fasseur denkt aan een grote gevoelig heid bij Indische mensen om te wor den geconfronteerd met het verleden. Dat zou wijzen op een taboe en schuld gevoelens. Allemaal vragen die bleven hangen, totdat we in het Leids Studen tenblad "Mare" lazen dat topambte naar Fasseur per 1 augustus 1986 was benoemd tot hoogleraar in de ge schiedenis van Nederlands-lndië aan de Universiteit van Leiden. Alle reden dus voor een kennismakingsgesprek. Wie is Fasseur? Cees Fasseur, in 1938 in Balikpapan geboren, is de kleinzoon van een Nederlander die op een goede dag had getekend voor het KNIL en de zoon van de directeur van een oliedrum- fabriek van de B.P.M. Zijn kleuter- en eerste jongensjaren bracht hij met zijn moederen zusje doorin kamp Lamper sari (Semarang). In 1951 ging het gezin Fasseur voorgoed naar Neder land. In 1957 begon de wetenschap pelijke loopbaan van C. Fasseur, als student Geschiedenis, gecombineerd met de studie Rechten, en vervolgens als wetenschappelijk medewerker van Prof. A. Mulder, hoogleraar Strafrecht in Leiden. In 1 965 werd hij ambtenaar op het ministerie van Justitie, waar hij zou uitgroeien tot een van de top ambtenaren: hoofd van de Stafafdeling Wetgeving Publiekrecht. Zijn studie Geschiedenis had hij in 1 965 intussen ook afgerond en in 1 975 promoveerde hij op een proefschrift over het cultuur stelsel en koloniale baten. Twee jaar later werd mr. dr. Fasseur benoemd tot bijzonder hoogleraar in de geschiede nis van West-Europese Expansie Over zee. Enkele maanden geleden maakte hij zelf een einde aan het dubbelleven van topambtenaar en bijzonder hoog leraar. Hij koos voor Leiden. Leiden Sinds 1 augustus 1986 is prof. C. Fasseur hoogleraar aan de Rijksuni versiteit van Leiden met als leerop dracht "de geschiedenis van Zuid- Oost-Azië in het bijzonder Indonesië en zijn betrekkingen tot Nederland". Dit laatste omvat zowel de geschie denis van Ned.Indië als die van het huidige Indonesië, in het bijzonder die van de 19e en 20e eeuw. Vroeger bestond de leerstoel Maritie me en Koloniale Geschiedenis, die aanvankelijk tot aan de Tweede Wereldoorlog werd bekleed door Prof. Colenbrander en na de oorlog door Prof. Milo, die als oud-marineofficier voornamelijk zeehistorie doceerde, totdat omstreeks 1960 de leerstoel werd afgeschaft. Het dekolonisatie proces in de jaren 1 950-1 960 maakte, dat men de Indische geschiedenis min of meer als een "zwarte bladzijde" ging beschouwen, men wendde zich van die periode afen bovendien was er zeer weinig belangstelling voor. De interesse richtte zich toen op andere gebieden, zoals China. In 1970 werd de bijzondere leerstoel voor de geschiedenis van de westerse expansie overzee in het leven geroe- Prof. Mr. Dr. C. Fasseur pen, die tot 1977 door mevrouw Meilink-Roelofs (archivaris van het Rijksarchief in Den Haag) werd bekleed. Inmiddels groeide de interesse voor de geschiedenis van Ned.-Indië en van Indonesië weer. Het vele materiaal dat aanwezig is in het Algemeen Rijks archief, in het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land en Volkenkunde (Leiden), in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag en in de Bibliotheek van het voormalige departement van Koloniën (thans ondergebracht in Leiden) deed de noodzaak gevoelen overte gaan tot het instellen van een aparte leerstoel voor deze materie. Dit resulteerde in de oprichting van de leerstoel in de geschiedenis van Ned.-lndië/lndone- sië binnen de vakgroep Talen en Culturen van Zuid-Oost-Azië. Na een onderbreking van een kwart eeuw dus weer universitair-weten- schappelijke aandacht voor de be oefening van de historie van het land, waarmee Nederland meer dan drie eeuwen zo nauw verbonden was. 16

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1986 | | pagina 16