Is dat nu een Amerikaanse omelet? Freeway 99 ter hoogte van Metier. San Joaquin Valley. Californië, genomen van't zuiden. Deze snelweg is niet zo saai als de 1-5 vanwege de huizen en bomen die de omgeving enigszins verlevendigen. Rechts is een (inheemse) Washingtonia palm. (Foto: J. N. A. van Balgooy) Door Lizelot van Balgooy Toen m'n man en ik in 1960 als jong getrouwd echtpaar naar Amerika verhuisden, namen we argeloos de trein om van New York naar Los Angeles te reizen. We hadden treinreizen op Java en in Holland heel leuk gevonden en hadden dan vaak genoten van de natuur, waar we zo op ons gemak doorheen werden gereden. We namen als vanzelfsprekend aan dat in 't technisch wonderland Amerika de treinen even goed zo niet grootser zouden zijn. Na de saaiheid en verveling van de tiendaagse oversteek over de Atlantische oceaan vonden wij de aankomst in New York Harbor opwindend - was dit nu die beroemde haven? 't Was augustus en broeierig, ondanks 't vroege ochtenduur. We waren al aan de railing om toch vooral de eerste glimp op te vangen van 't welbekende Vrijheidsbeeld. Ondanks dat dit inderdaad imposant was, vooral omdat wij onwillekeurig dachten aan de symboliek ervan, leek de Dame ons kleiner dan ze in werkelijkheid is omdat de haven zo enorm groot was en ze vrij gauw weer uit 't gezicht verdween. Zo van de "Grote Beer" werden we met andere Indo mede-emigranten in bussen naar 't treinstation vervoerd. We zagen niet veel van New York, maar wat we ervan zagen maakte dat we ons erg pienter vonden Californië als eindpunt te hebben gekozen. New York, oftewel "The Big Apple" zoals New Yorkers haar liefdevol noemen, is ons inziens inderdaad een reusachtige appel, maar dan zo eentje die er smakelijk rood en sappig uitziet maar helaas droog en voos is als je erin bijt- brrr. Nauwe stegen, verveloze toren hoge gebouwen die alle zon weghalen en de wind tegenhouden, zodat de lucht die je inademt een mengeling is van benzinedampen, stank van rottend vuil en oude kleren, stof, en de wasem van jaren stads-ellende. Opgelucht stapten we uit de bus om verdwaasd om ons heen te kijken. Waar was de schone mooie sneltrein die ons naar Chicago zou brengen? Even poolshoogte genomen bij de Amerikaanse "leider". Niet begrijpend knikte hij naar een voor-oorlogs (voor de Eerste Wereldoorlog!) wrak. "Why, there's your train. Right there in front of you." "Wat?! Dat oude roestige wrak?! Kom nou, die is niet eens goed genoeg voor veevervoer!" Veevervoer of niet, dat rammelende gevaar was inderdaad de enige trein die de verbinding tussen New York en Chicago onderhield en blijkbaar nog onderhoudt. Treinvervoer is hier schandalig slecht. De treinen zijn vaak aftands en slecht onderhouden; ze rijden bovendien over banen die levensgevaarlijk zijn vanwege 't slech te onderhoud. Geregeld ontsporen er treinen of vallen er slachtoffers op de vaak onbewaakte kruispunten. In 1 960 hadden we er helemaal geen idee van hoe inferieur Amerikaanse treinen in werkelijkheid zijn. Gelukkig maar, anders hadden we nog slechter geslapen dan we al deden op die harde stijve stoelen waar 't kussen, dat ieder van ons 's avonds kreeg toebedeeld, niet veel aan verhielp. De "cattle train" werd in Chicago verwisseld voorde "El Capitan", een tweedekker die er wel goed onderhouden en comfortabel uit zag. We voelden ons als dwergjes naast de huizenhoge wagons. Pas in Chicago voelden we dat we werkelijk in 't Amerika waarvan we gehoord hadden waren terecht gekomen - 't station was enorm, onpersoonlijk, en verwarrend; de "El Capitan" was enorm, onpersoonlijk, en opwindend. We keken onze ogen uit naar 't Amerika dat we in snel voorbijschietende flit sen door de raampjes konden zien: onvoorstelbaar eindeloze vlakten, werkelijk plat als een lei en boomloos (geen wonder dat ze daar zand stormen hebben, er is niets dat de wind tegen kan houden), saai, saai, saai; af en toe plotseling een brug over een brede rivier waarop snelle plezier- bootjes schuimcirkels trokken (menig een dacht: "Zal ik dat laterook kunnen doen?"); landwegen waar een half dozijn auto's wachtten tot de trein voorbij was, kleine kindertjes of zelfs volwassenen wuivend naar de machi nist - dat zie je overal en 't geeft je direkt een warm gevoel: "Oh, dat deden we op Java en in Holland toch ook!" Dit gedeelte van Amerika, dus 't grote middenstuk ervan, is ons inziens ontiegelijk saai en monotoon, 't resul taat van Amerika's voorkeur voor "mono-cultured.w.z. het verbouwen van alleen één maar dan ook alleen één soort gewas in een bepaalde streek. Nu heb je dit ook elders, maar bijvoorbeeld op Java heb je altijd bijgewassen tussen de rijstvelden, strookjes met groenten, kapok, pisang en ander gewas verlevendigen daar 't landschap. Dit is niet alleen mooier, het is ook ecologisch beslist verstan diger. De ontzettend dure farmmachines zijn echter alleen lonend op grote lappen eenzelfde gewas. In Kansas, de Dakotas, en andere dergelijke koren- staten is 't niets anders dan honderden mijlen plat land bebouwd met koren, koren, en nog eens koren - dullsville (saai, om in slaap te vallen) noemt men dat hier. Maar ja, koren is Amerika's goud. Hier in Californië heb je hetzelfde beeld in de vruchtbare San Joaquin (San Ho'akien) Valley ten noorden van Los Angeles. Daar zie je mijlenlang katoen (knie tot heuphoge dofgroene struikjes), mijlenlang tomaat, mijlen lang diverse groenten, mijlenlang druiven - geen hekjes, bermen of water tjes, geen bomenlanen, geen verre dorpjes of torentjes, geen galangans beplant met ketjipir of tales, geen snaterende bebeks in een rij, of katjongs strijdelings gezeten op hun karbouwen, alleen eindeloze kaars rechte rijen van dit of dat-brrr! Als we (gelukkig uiterst zelden) de I-5 nemen (Insterstate Freeway No. 5, de snel weg tussen Zuid- en Noord-Californië, die door deze reusachtige vallei leidt), dan is 't een ware verademing als we trucks beladen met rijpe tomaat tegen komen; dan frist ons hoofd tenminste even op bij 't zien van een plekje rood tussen al dat eindeloze vlakke groen 6

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1987 | | pagina 6