Wat we buiten het kamp deden Wat deden we nu eigenlijk? Ja, allereerst deden we moeite om buiten het kamp te blijven natuurlijk. Want ofschoon we een ervaring als een bezetting en oorlog nog nooit hadden meegemaakt en nauwelijks beseften wat dat zou betekenen, voelde mijn moeder intuïtief aan dat het verschrikkelijk zou zijn om je vrijheid kwijt te zijn, al dachten velen dat het veilig zou zijn om zich binnen een afrastering te bevinden, welke later hun gevangenkamp werd. Nadat we vader niet hadden kunnen redden van een Jappenkamp en hem al spoedig vaarwel hadden moeten zeggen toen hij achter het gedek verdween (en van achter dat gedek nimmer terugkeerde), was onze kleine dappere moeder er wel in geslaagd om met ons buiten een kamp te blijven. Telkenmale dreigde er wel zoiets als een internering en werd er steeds opnieuw geregistreerd. Mijn moeder, die uit een oud Indische familie stamt, de familie Mehlbaum, maakte gretig gebruik van deze naam en ook haar zuster die met de kinderen bij ons zijn komen wonen, nadat hun man en vader naar de Burma spoorweg was gebracht, te beschermen. Wij woonden in die tijd op Tjandi in Semarang en werden door de bezet ters uit ons huis gezet. Allen die in deze wijk woonden! Onze mooie huizen werden later door de Nippontroepen bezet toen wij met z'n allen naar Sompok gingen, tussen twee kampen in, Lampersarie en Bangkong. Een grote eenheid en solidariteit onder elkaar manifesteerde zich en men kon elkaar ook vertrouwen. Niet bedacht zijnde op het inkomst- loze tijdperk dat we tegemoet gingen, waren we zo dankbaar - en velen met ons - dat de meesten een tuin hadden van nogal behoorlijke grootte, zodat we er aanzienlijk wat in konden plan ten, zoals ketela pohon, zuring, enz. Bovendien stonden ook nog vele vrucht bomen in onze tuin, zoals nangka, mangga, en een grote kokospalm die ons wel heel erg van voedsel voorzag! Ook een citroenboompje kwam goed van pas. Op school had ik met velen gezeten die ook van landerijen en buitenverblijven afkomstig waren. Zo had ik een klasgenootje dat bij Ban- doengan woonde en waarmee ik heel goed kon opschieten. Haar ouders hadden een groentenaanplant en zo wilde het dat we een ruil dienst konden oprichten. Wij ruilden dan met het geen moeder maakte aan stroop asem, manisans, kroepoek alsook de gesui kerde melk, die van een melkerij mijn tante op de hoek van Meritjan kwam. Ook betrokken we melk van deze melkerij en zo was het een en ander voor een tijdje opgelost. We charterden een oude bediende die de afstand voor ons tegen wederzijdse vergoeding liep, met zijn pikolan en krandjangs. Deze planjangan was erg trouw en zo n jaar of twee heeft hij ons trouw gediend. Op de pasar hadden we direkt al een baal suiker en een baal rijst van ons laatste inkomen kunnen krijgen en ik ging dit spul halen per betjak! Later aten we ook djagoeng. Ik herinner mij echter niet meer hoe moeder het deed met de huishuur of gas, water en elektriciteit. We kookten wel op arang, maar toen dit artikel niet meer te krijgen was, maakte ik van onze twee strijkijzers kookplaten door deze omgekeerd op een houten statuut vast te maken en we dus ook 'kookplaten'' hadden. Daar we in oude huizen waren geplaatst was de be drading ook erg oud en een stop van de meter sloeg ook weieens door. Nieuwe .konden we niet krijgen en toch kwam de oplossing. Van een kennis leerde ik met een blank snoer- draadje de stop weer gangbaar te maken. De ene kant in het gaatje en de andere kant om de pool van nikkel winden en weer in de stop draaien; wel natuurlijk altijd op rubber sloffen staan want je kon nooit weten! Sedertdien hadden we onbegrensde elektra voor licht en koken. Langzamerhand kwamen we in de "dagang" terecht en kregen we er meer ervaring mee en durfden we het ook te doen, want wij waren immers te bescheiden, te eerlijk en te bang om iets verkeerds te doen, en te onwetend. Om je mond brutaal te laten horen was destijds het toppunt! Maar we begon nen het steeds beter te doen. Het begon met ons eigen spul te verkopen. Oude kleding, gebruikte gordijnen en al wat maar los en vast zat. Moeder had tot het laatst toe haar mooie gouden slangen armbanden van oma met smaragden slangenkoppen be waard maar uiteindelijk gingen ook deze de deur uit. De opkopers waren veelal Chinezen, vooral voor juwelen en ze hebben wat gekocht! Ook waren ze met hun tawarren brutaal en zeer vasthoudend, maar we hebben uit eindelijk geleerd dat met veel bek vechten en over en weer vasthouden we er meer baat bij hadden. Moeder ging vader wel eens bezoeken met sapiekarren vanaf Banjoewangi, beladen met beseks eten. Vader had ook nog voor zijn werk vóór de oorlog vele beschadigde blokken voile stof opgekocht, hetgeen hij van de zee assurantie goedkoop kreeg. We ont dekten uiteindelijk dat deze stof zeer gewild was bij de Chinese vrouwen die er kabaja's van maakten. Moeder ver kocht deze stof toen voor een goed bedrag per meter en we hebben hier van ook nog jaren kunnen leven. De Chinezen waren de koopkrachtigen in die jaren. Met de verkoop van voedsel knoeiden ze met het gewicht, vaak niet eerlijk, omdat ze stenen onder de groente erbij wogen. Moeder maakte veel asem-stroop, rozenstroop, manisan en kroepoek enz. Ze had er heel veel plezier in en haar kwaliteit was super waardoor ze ook een steeds grotere omzet kreeg. Alles werd thuis vervaardigd. Soms ging ik op de fiets naar winkeltjes om ze te verkopen en ook tegen vergoeding nam ik de fondanten mee die de buurvrouw had vervaardigd en waarin zij weer uitblonk. Menigmaal nam ik de bus naar Salatiga om alles kwijt te raken. Bomvolle bussen, met kippen, trassie en Siri-pruimende vrouwen, ik kon er nog altijd bij. Ik was toen ongeveer 16,jaar en had zwart haar, waardoor ik niet zo opviel. Soms was het toch wel riskant, hetgeen bleek toen ik op een goede dag bijna werd aangerand door Indonesiërs. Gelukkig kon ik met een reuzesprong nog over het hek van mijn kennissen komen en was ik veilig. Wat waren we toch onbenullig in die tijd. Ik voelde me medeverantwoordelijk voor het inkomen en trachtte er al het mijne aan te doen om de magen gevuld te houden, vooral waar moeder en met hulp van tante later zich ook inspanden. Het werd steeds moeilijker door de vele registraties en razzia's op straat om je als Europeaan buiten te begeven. In de Chinese buurten lieten we later ook een schoolgenootje van mij tegen vergoeding de zaak mee helpen verkopen, hetgeen ze met ple zier deed. Mijn broer kon niet helpen en was ondergedoken. Telkenmale als de Jappenlaars op het grint van de oprit te horen was, verdween hij in een onder de grond gebouwde schuilkelder in de tuin. Later leerde ik ook het repareren van fietsen tegen enige vergoeding en mijn "benkei" liep leuk en ik had er veel plezier in ook nog. Ook het kap- (lees verder volgende pagina. 1e kolom) 10

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1987 | | pagina 10