„IR I Bloemen en een beetje geluk Je adres voor smaak volle bloemwerken Telefoon 2326-Tamblongweg 13 BANDOENG Maart 1942, capitulatie van Nederlands-lndië en begin van de Japanse bezetting. Mijn moeder (Indische) en mijn stiefvader (Hollander) hadden in die tijd in Bandung op Tamblong een bloemenzaak "RIA", enkele jaren daarvoor gekocht uit de winst op een lot van de maandelijkse loterij. Ik stond in de zaak; mijn stiefvader zorgde voor de inkoop van de bloemen. Mijn eerste ervaring in omgang met de Jappen kreeg ik al snel. Op weg naar de tandarts moest ik langs een ge bouw, waar een Japanse wacht stond. Van de order tot buigen wist ik nog niet veel en dus fietste ik gewoon door zonder enige aandacht aan die Jap te besteden. Kort daarna hoorde ik een geblaas en gehijg achter mij en dat bleek één van onze bezetters te zijn op een klein fietsje. Hij bracht mij hard handig onder het oog, dat ik voor die wacht had moeten buigen. Met een flinke klap in mijn gezicht kwam ik thuis; mijn stiefvader woedend; hij wilde er meteen op af. Gelukkig heb ben wij hem daarvan kunnen weer houden. In de loop van de tijd werden alle zaken van Hollandse eigenaren ge- confiskeerd en moesten wij voor de Jap werken. Nadat ik dit een poosje had gedaan, rijpte bij mij het plan te proberen de zaak terug te kopen; immers die had op naam van mijn stiefvader gestaan en daar ik zijn kind niet was, zag ik de mogelijkheid de zaak op mijn naam terug te kopen. Toen dit door de Jap werd toegestaan besefte ik, dat dit ons, die immers in het bezit waren van een zeer groot huis annex winkel, een flinke koopsom zou gaan kosten. Wij besloten daarom het huis zoveel mogelijk te onttakelen; heel wat meubiair werd 's middags tussen 2 en 4 uur, de tijd dat de Jappen zich bijna niet vertoonden, wegge dragen en opgeslagen in het huis van een tante in de Atjehstraat. Nadat alles geregeld was, verzocht ik de Jap te komen taxeren en tot mijn niet geringe verbazing kon ik alles terugkopen voor een minimaal bedrag namelijk 365 Japanse guldens! Wij hadden nu de vrijheid de zaak weer voor eigen rekening te openen. Bijna al het werk kwam toen op mij neer, mijn stiefvader was inmiddels geïnterneerd en mijn moeder had zo'n angst voor de Jappen, dat zij - althans in de winkel - een slechts geringe hulp voor mij kon zijn. Er volgde een drukke tijd, de Jappen kochten veel bloemen voor hun vriendinnetjes en ook kwamen er opdrachten om hotels te versieren. Bij een herdenking van de overwinning moest op een dag de gevel van hotel Homann worden versierd. Onder die omstandigheden had ik daar helemaal geen zin in. Ik instrueerde mijn bloe menhandelaren, dat zij mij niets mochten leveren op straffe van uitslui ting van verdere handel met ons. Zo kon ik de Jappen rustig melden, dat de bloemenverkopers mij in de steek hadden gelaten en dat ik dus on mogelijk aan hun opdracht gevolg kon geven. Over het algemeen gedroegen zij zich correct,hoewel mijn moeder vaak bang was, dat zij mij zouden lastig vallen. Zij stond erop, dat ik er niet te leuk mocht uitzien en dat ik een gladde ring moest dragen. Dit laatste gaf toch een probleem, een Jap de ring ziende vroeg of ik verloofd of ge trouwd was. Ik loog dat mijn "verloof de" in het kamp zat. Niet dan met grote moeite heb ik hem ervan kunnen weerhouden mij naar mijn z.g. ver loofde te brengen! Op vrije dagen kwamen weieens vrien dinnen op bezoek en dat trok de aandacht van de Jappen. Denkende, dat het bij ons een "huis van plezier" was, klopten zij op een avond op deuren en ramen. Wij hadden echter tegen iedereen gezegd, dat na donker alles dicht ging. Het kloppen hield lange tijd aan, maar plotseling hoor den wij een snerpende fluittoon. Het bleek mijn moeder te zijn, die geheel volgens afspraak - en dat was ik hele maal vergeten - bij onraad op deze manier de omwonenden waarschuwde en met succes, de Jappen verdwenen en zijn niet meer teruggekomen! Intussen floreerde de bloemenzaak. Er sneuvelden nogal eens wat Jappen en bij elke militaire begrafenis van enig belang werden tientallen kransen be steld. Daarwij zeereenvoudig leefden, omdat er bijna niets te koop was, had ik bij de capitulatie van de Jappen een niet onaardig bedrag tot mijn beschik king. Maar toen gingen de kampen open en dat gaf mij de mogelijkheid het geld goed te besteden. Het was namelijk zo, dat, wilde men uit het kamp, men ook moest aantonen ergens onderdak te hebben. Zo heb ik in ons grote huis een groep mensen onderdak en voe ding kunnen bieden, zolang dat nodig was. Na de capitulatie, de Bersiap-periode. Wij zaten op Tamblong aan de "ver keerde" kant van de demarcatielijn. Op eigen risico weigerde ik met mijn mensen ons huis te verlaten, er op vertrouwende dat de Japanners ons voldoende zouden beschermen. Uit eindelijk werd de toestand echter toch zo précair, dat wij wel weg moesten. De "Amacab" kon ons niet meer hel pen. Men zei ons: "zoek zelf maar een huis". Wat onmogelijk leek gebeurde, ik vond een compleet ingericht huis op de Dagoweg 30, plaats genoeg voor ons en onze tijdelijke gasten. Toch bleef Tamblong trekken en clandestien ging ik enige malen terug om te kijken of alles nog in orde was, totdat mijn stiefvader erachter kwam en de sleutel verstopte! In die tijd kreeg iedereen een be scheiden baantje, ik werkte op het distributiekantoor, waaronder o.a. de sigarettenverkoop viel. Op een dag kreeg ik bezoek van de "kapitein" van de Arabische bevolkingsgroep, een oude kennis van mij. Het eerste wat hij vroeg was, of ik hem aan sigaretten kon helpen, maar hij had nog een ander probleem, hij zocht een huis en speciaal Dago 30. Dit bracht mij op een idee. Ik zei hem: "In Dago 30 woon ik zelf, u kunt het krijgen wan neer u zorgt dat ik terug mag in mijn huis op Tamblong". Hij had nogal wat invloed en zo geschiedde het dat wij naar ons eigen huis terugkeerden. Het werd nu een wat rustiger tijd. De bloemenzaak ging weer open en lang zamerhand keerde het normale leven terug. Later vernam ik, dat ware de Japanse capitulatie niet gekomen, wij vrouwen, die buiten de kampen waren gebleven, op transport zouden worden gesteld naar de kopermijnen van Borneo. Ik heb geluk gehad. Zonder de Jap ook maar iets toe te geven, ben ik de jaren van bezetting goed doorgekomen en dat heeft me altijd dankbaar gestemd. WILLY VAN DER WEIJDEN-BROUWER 13

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1987 | | pagina 13