SLIP EEN SPELLETJE DAT BITTERE NOODZAAK WERD 14 Ja, wat déden we al niet om in leven te blijven. "Dagang" - handel drijven: van b.h.'s tot diamanten, van lipsticks tot medicijnen; rubber sandalen maken; met inkt de omtrek van een houten mal - in diverse maten - natrekken op vellen ruwe sheets: de mallen om-en-om, zo voordelig mogelijk op de sheets neerleggen zodat er nog stukken overbleven voor de sandaal-banden, die kruisgewijs aan één stuk doorliepen van de buitenkant naar de binnenkant van je enkel: linkervoet, rechtervoet. Daarna uitknippen, waarbij je een 'lap'' gewikkeld hield tussen je wijs- en middel vinger, opdat de grote schaar geen al te diepe schaaf wonden of blaren op je huid kon aanbrengen. En daarna: plakken die handel. Met solutie (bandenlijm). En dan deze zelfde behandeling van "mal"-omtrek en "enkel-banden", maar nu op dunnere, gekleurde rubber velletjes: rose, groene en donkerbruineen over de ruwe, blanke sheets plakken. Elke dag weer opnieuw. Het verkocht goed. De Indische mensen, de Indonesiërs, maar vooral ook de Japanners waren verrukt over dit spul. Makkelijk in onder houd ook: je hield ze aan, terwijl je er een emmer water overheen kieperde: waren je voeten meteen gewassen Maar ook breide je. Ik kon er aanvankelijk niets van: matige interesse, weinig fut: dat gepriegel en dan met die hitte! Maar ik moest wel. leder probeerde immers wat "bij te verdienen". De een maakte handwerkjes of kookte voor L.E.B.H. (Levert Eten Buitens Huis), weer een ander "beschilderde" glazen potjes, flesjes, blikjes, doosjes en tegen Kerstmis werden de kandang ajams geplunderd voor "ajam kodok" en de bebeks waren hun leven ook niet meer zo zeker tegen die tijd vanwege de "soewar-soewier": zwartzuur! Maar ik breide. Allengs verbeterde mijn breitechniek zodanig dat ik mijn eigen slipjes en die van vriendinnen kon breien en er zelfs een "Pauwen-oog" in kon verwerken. Maar op een kwade dag stopte er een grote, glanzende sedan voor mijn huis: Nippon-vlag met zoveel sterren voorop, Japanse chauffeur in uniform. M'n hart bonkte in mijn keel: wat moet dat voorstellen? En eruit stapte een elegant geklede jonge vrouw: Indische, lang en slank, mondain en uitstekend opgemaakt. Ik zie me haar nög tegemoet komen in m'n recht-toe-recht-aan verschoten katoenen jurkje en mèt de befaamde rubber sandalen aan mijn voeten. In dezelfde kleur van mijn jurk toevallig. Dat wel Hautain overhandigde zij mij enige klosjes zwart naaigaren. Zwart. Naaigaren. Wat moet ik daarmee, schoot het door me heenEn gelijk kwam uit het felrood aangezette mondje het verzoek (lees Bevel) of ik voor haar in één nacht een schattig slipje wilde breien. O, ja, ik mocht haar vragen wat ik wilde. Geld genoeg! Of wilde ik in ruil voor het breien misschien liever wat blikjes eetwaren? Melk? Boter? Kaas? Ik probeerde uit alle macht een onstuitbare, rare giechel binnen te houden. BoterMelkKaasWelja, waarom niet. O, ennemorgenochtend om half 9 kwam ze even langs om het spul op te halen. Bliksemsnel rekende ik uit: het was nu half 6 in de middag: vijftien uurtijd dus dat wordt nachtwerklampoe templek-werkm'n elektriciteitsrekening had ik al een poosje niet kunnen betalen De volgende morgen 8 uur legde ik met een zware zucht het slipje naast me neer. Het woog niet meer dan een zakdoek en ik had barstende koppijn en stekende ogen. Maar het was af! Prompt half 9 kwam ze weer voorrijden: zeer verzorgd en opgemaakt en zo mogelijk nog eleganter gekleed dan de vorige dag stapte ze uit. Als een uit gewrongen dweil met vuurrode ogen en in-wit smoeltje overhandigde ik haar het slipje. Ze pakte haar tasje en haalde daaruit vijfentwintig Nederlandse guldens. Hier, voor jou. Ennehou het broekje ook maar. Eerlijk gezegd zou ik het toch aardiger van wit naaigaren hebben gevonden. Bij mijn bruine teint weet je. Maar soedah, ik moet nu weg. Mijnne"man" is overgeplaatst en we vertrekken zodadelijk. Daaaaag! Sindsdien brei ik nooit meer TONNIE GROSSE-BURGERS ooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooo Als kind speelde ik met mijn twee jongere zusters wel eens "pasaran", verkoopstertje spelen. Allerhande bladeren, al dan niet fijn gesneden, netjes gerangschikt op een tikartje of oud tafelkleed, was ons koopwaar, terwijl bepaalde soorten kiezelsteen tjes als betaalmiddel fungeerden. Ons speelterrein was ons eigen erf. Maar dat dit verkoopstertje spelen ooit een bittere noodzaak zou worden, was tot vlak voor de Japanse bezetting ondenkbaar. En toch hebben mijn twee jongere zusters (toen 1 3 en 11 jaar) dat gefikst, uiteraard met de inzet van het hele gezin. Ondanks de haast onoverkomelijke moeilijkheden, was de saamhorigheid, de teamgeest enorm. Ons eigen gezin bestond uit zeven personen, waarvan vijf kinderen. Daar kwamen gemiddeld 3 a 4 nichtjes/ neefjes bij uit veel groter gezinnen en daardoor beter bij ons konden worden ondergebracht, ledereen hielp mee, al was het maar een emmertje water halen bij de put, het schoonhouden van het huis, het erf, enz. De eerste helft van de bezettingstijd konden wij het hoofd boven water houden door verkoop van allerlei over tollige kleding, servies, meubilair en later ook Mams sieraden en andere kostbaarheden. Wat een verdriet had Mams toen ze haar gouden halsketting, een aandenken aan haar moeder, ook van de hand moest doen. De opbrengst daarvan vormde het kapitaal van onze wa rongan. Na rijp familieberaad besloten we een warongan te openen, omdat nog nie mand in onze direkte omgeving in Koedoes, een warongan had. Er waren koekebaksters, naaisters, breisters, borduursters enz. Tjatoeten zoals vele anderen dat toen deden, lag ons niet of beter gezegd, daar hadden/hebben we de instelling, de handelsgeest, niet voor. Behalve nasi goedeg, enkele soorten sambal goreng, boemboe bali en kering tempé, verkochten we ook wat pisang goreng en koewé lapis. De dagelijkse boodschappen deed ik op de pasar Kliwon en daarna hielp ik Mams met koken. Mijn twee jongere zusters stonden in de warong en be dienden de klanten, die voornamelijk bestonden uit heel vroege pasargan- gers die afkomstig waren van de tientallen kampongs aan de voet van de goenoeng Moeria. Om hun koopwaar op de pasar Kliwon te slijten moesten zij onze warongan passeren. We lagen dus heel gunstig. Om 5 uur in de ochtend was onze warong open en nog geen vijf uren later, was alles uitverkocht. Onze winst bestond uit het gratis meeëten van de koopwaarvooralle huisgenoten, 's Avonds als de dagtaak achter de rug was, zaten we gezelli'g bij elkaar en smikkelden van de koekjes, die Mams maakte van de door de Jap verstrekte kandji. Onze huiskamer was echter geheel geblindeerd, want er mocht geen licht naar buiten schijnen. En als mijn oudere broer en zijn vrienden wat musiceerden, waagden we zelfs een dansje. Maar mams zorgde ervoor, dat de "verkoopstertjes" uiterlijk 10 uur in bed lagen, om de volgende dag weer fit aan de slag te kunnen gaan voor het verkoopsterspel, dat bittere noodzaak was geworden. MATHILDEVAN KEMPEN

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1987 | | pagina 14