Stichting Rena zich aan, maar geen voorzitter. "Wat is dat nou" zei ik toen. "Ik heb "Merdeka" meegemaakt, hoe daarvan alles werd gedaan en opgericht om een nieuw land op te bouwen en wij hier hebben niet eens een voorzitter van een ver eniging. Toen ben ik benoemd en het eerste wat ik gedaan heb is de naam Selamat Datang" veranderen in "VEGLO": Vereniging van Gerepatri- eerden Leiden en Omstreken. Over de uitspraak hebben we toen ook ruzie gehad. Niet Veeglo was het maar Veglo: Vecht Löh I" "Moeilijk een Indische vereniging. Ruzie en er kwam niks van de grond. Om alleen maar een toneelstuk te laten instuderen, was een hele klus. De een wilde niet met de ander samenwerken en wat ik uit die tijd heb overgehouden, is dat collectivisme een log lichaam is waarmee weinig of niets bereikt kan worden, althans niet van je eigen idealen." R.I.O.D. Rodney kwam dus bij het R.I.O.D. te werken, dat toen dr. Lou de Jong als directeur had. Behalve werken studeer de Rodney Geschiedenis, eerst aan de School voor Taal- en Letterkunde in Den Haag en later aan de Universiteit van Amsterdam. Hij moest daarvoor eerst een Colloqium Doctum (geleerd gesprek) afleggen want zijn Indische diploma's werden niet serieus ge nomen. Vanuit het R.I.O.D. werkte Rodney mee aan verschillende publi- katies - o.m. het standaardwerk van prof. I. J. Brugmans over de oorlog in Indië - en aan de universiteit had hij te maken met prof. Wertheim met wie hij bij de beoordeling van zijn scriptie in de slag moest. "Wertheim heb ik leren kennen als pro-Indonesisch maar niet als pro-Indo". In 1 968 studeerde hij af en werd hoofd van de Indische afdeling van het R.I.O.D. Toen ook kreeg hij te maken met de reacties van mensen die hij had ingehaald, een antistemming die eerst in 1984 zou escaleren. "Tijdens een autorit zei drs. A. H. Paape, toen adjunct-directeur, mij: "Rodney, weet je wat je moet doen? Niet promoveren." Maar als iemand zoiets tegen mij zegt, ga ik er juist hard tegen aan en dus begon ik te werken aan een proef schrift. Eerst had ik iets over Perzië willen doen, maar daar kon ik geen promotor voor vinden. Toen dacht ik aan de geschiedenis van het K.N.I.L., maar daar keken ze bij de universiteit een beetje tegen aan en toen kwam dr. De Jong die me vroeg de ontwikke ling van het Indonesische nationalisme te onderzoeken. Een telefoontje van hem naar prof. Pluvier was voldoende om dat onderwerp goedgekeurd te krijgen. Enfin, in 1982 werd ik doctor in de Letteren op mijn proefschrift "Indonesië, de laatste etappe naar de vrijheid: 1942-1945". Zowel tijdens de promotie als tijdens de receptie was De Jong afwezig en dat was typisch iets voor hem, want hij was het niet eens met hetgeen ik had geschreven over de rol van Soekarno. Hem heb ik niet als het kwade genius afgeschilderd. De Jong overigens was er indertijd - toen er bezuinigd werd - voorstander van om de Indische af deling op te heffen. Dat was trouwens lang voordat hij begon aan deel 11 van zijn boekenserie. Vooral dankzij mevrouw Joustra, mijn voorgangster, is dat niet doorgegaan. Op de vraag hoe De Jong dan deel 11 had willen schrijven, antwoordt Rodney: "Ja, dan had hij gewoon zijn gang kunnen gaan. Wat Indië betreft, heeft De Jong geen eigen mening. Hij staat tussen Wertheim, die anti-koloniaal is, en de Indische lobby, waaronder prof. Brugmans. In het inderdaad eenzijdige deel 11 A heeft hij duidelijk gekozen voor Wertheim, voor wie hij groot ontzag heeft. In 11 B wil hij de Indische groep tegemoet komen. Binnen het R.I.O.D. is de mening over Indische Nederlanders trouwens halfslachtig: enerzijds "arme stumpers" en ander zijds "koloniale uitbuiters". ln11Ahebik zelf geen inbreng gehad, in 11B zie ik wel veel terug van hetgeen ik voor De Jong heb voorbe reid. Zover ik De Jong ken,zal het hem niet onwelgevallig zijn dat er een proces over 11 A wordt gevoerd. Veel publiciteit en hij ziet zijn boeken graag verkopen. Schrijven kan hij natuurlijk wel." "De Jong werd als directeur opgevolgd door Paape en die blokkeerde voor mij een verder zinnig functioneren. Ik maakte plannen van het R.I.O.D. weg te gaan, dat lukte in mei 1984. Toen ik aan Paape vroeg of ik na 27 dienst jaren een afscheidsreceptie kreeg, ant woordde hij dat dat niet nodig werd geacht. En toen kwam ik bij Pelita." PELITA "Na eerst gevraagd te zijn voor een bestuursfunctie bij de Stichting Pelita, werd ik door personeelsmutaties direc teur. De scheidende voorzitter, mr. H. G. Quik, had toen de lijn aangegeven dat Pelita iets moest doen voor "de kleine Boeng". Daar waren we het over eens, maar over het "wie, hoe en wat" verschilden we van mening en dat gaf uiteraard spanningen, te meer daar de nieuwe voorzitter, dr. E. P. M. Ter- vooren, afkomstig uit de financiële wereld, mijn visie ook niet deelde. De kleine boeng, de kleine Indo, moet niet bezien worden als een stumper maar als iemand die geholpen moet worden om op eigen kracht vooruit te komen. En je moet weten over wie je het hebt als je spreekt over "de kleine boeng". Kijk, Pelita is een klein lichtje. Dat zie je alleen maar als het héél donker is. Wanneer er echter mensen zijn die hun grote eigen licht voort durend laten schijnen, dan worden mensen niet alleen afgeschrikt, maar dan is ook het lichtje onzichtbaar geworden en dus nutteloos. Mijn breekpunt met Pelita kwam nadat ik een nieuw organisatieschema had ontworpen, waarin als toekomstvisie een maatschappelijke zorg voor Indo's was neergelegd. Mij werd toen ver weten dat ik werk zocht. Ik werd op non-actief gesteld. W.I.V. Lang bleef Rodney de Bruin niet in actief. Door de inwerking treding van De Wet Buitengewoon Pensioen In disch Verzet (W.I.V.) was behoefte ontstaan aan functionarissen op ver schillend niveau en bij verschillende betrokken disciplines. Zo werd Rodney historisch beleids medewerker bij het Algemeen Burger lijk Pensioenfonds, dat mede belast is met de uitvoering van de W.I.V. Hij doet dit werk nog steeds en nog een jaar of twee en dan kan hij met pensioen. Ongetwijfeld zal dat ook met stille trom gebeuren. Dat is overigens wel de methode om mensen snel in vergetelheid te doen raken, maar of dat altijd terecht is, is maar de vraag natuurlijk. RALPH BOEKHOLT Wie in Indonesië komt wordt al snel getroffen door mensen die duidelijk zichtbaar hulp kunnen gebruiken. Ter plekke wordt dikwijls direkte hulp in de vorm van een geldbedrag geboden en tegelijk wordt voorgenomen om terug in Nederland - deze hulp gestruc tureerd voort te zetten. Vandaar dat er veel comité's en stichtingen bestaan, die gelden verzamelen om een be paald project of een bepaalde doel groep te ondersteunen. Eén van die stichtingen is Stichting Rena, door Piërre van Berkel eind 1985 opgericht met als doel kinderen met een hazelip in Indonesië te helpen. De heer Van Berkel is tot dit initiatief gekomen na een toevallige ontmoe ting in Indonesië met het meisje Rena, dat door gebrek aan geld niet gehol pen kon worden aan haar hazelip. Dat dit gebrek, indien het niet verholpen wordt, van blijvende invloed blijft op iemands leven, behoeft geen verder betoog. De heer Van Berkel heeft een gedegen organisatie opgezet en zijn stichting heeft al verschillende kinderen kun nen helpen. Maar de behoefte aan verdere financiële steun blijft en daar om volgt hieronder het adres waar belangstellenden alle verdere infor matie over deze stichting kunnen in winnen. STICHTING RENA Groenstraat 63 5021 EK Tilburg tel. 013-42 52 72 5

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1987 | | pagina 5