De APRA-affaire (III)
door W. Merghart
Tijdens onze gevangenschap in Wirogunan hadden meer mutaties plaats.
Enkele personen werden vrijgelaten, terwijl de commissaris van politie P.
Altmann, die in Bandoeng was gearresteerd en eveneens naar Wirogunan werd
overgebracht, plotseling weer naar de strafgevangenis Bantjeu in Bandoeng
werd teruggebracht.
In Yogya werd ik nog eenmaal buiten de gevangenis door de procureur-generaal,
Mr. Soeprapto en het hoofd der Algemene Recherche Sosro D. verhoord. Dit was
een mondeling verhoor, waarbij niets op papier werd vastgelegd.
Onze groep van politieke arrestanten was intussen geslonken tot een betrekkelijk
kleine groep, waarvan ongeveer de helft uit Nederlanders bestond en de andere
helft uit Ambonnese KNIL-militairen. In deze Wirogunan-gevangenis kregen wij
slechts eenmaal bezoek van de Nederlandse Hoge Commissaris van Semarang,
de heer Heckman, die blijkbaar ambtshalve naar ons kwam kijken.
Wij mochten bij dit bezoek beslist
geen bezwaren naar voren brengen.
Het resultaat van dit bezoek was, dat
wij enige tijd later elk een pakket
kregen met als inhoud wat sigaretten,
koffie e.d. artikelen, zoals Amerikaanse
krijgsgevangenen destijds in de Japse
kampen via het Internationale Rode
Kruis mochten ontvangen.
Wij zaten toen reeds ruim twee jaren
gevangen, toen het mij gelukte, mijn
Nederlandse lotgenoten ervan te over
tuigen, dat wij allen slachtoffers waren
van een politiek complot. Tijdens een
luchtings-periode kwamen wij allen
bij elkaar in de cel van de heer De
Zwart. Ik had toen reeds een concept
geschreven van een rekest, dat wij via
de procureur-generaal naar president
Soekarno zouden sturen. In dit rekest
werd zorgvuldig naar voren gebracht,
dat de heer Westerling na de overval
van Bandoeng en na de arrestatie van
zijn z.g. medewerkers niet slechts vrij
liep, doch nog meermalen persoonlijk
contact had gehad met bepaalde
kabinetsleden, w.o. Drs. Mohammad
Hatta. De tijd en plaats van deze
ontmoeting werd ook genoemd, als
mede de namen van personen, die bij
deze contacten tegenwoordig waren.
Verder heb ik er in dit rekest de nadruk
op gelegd, dat onze z.g. medewerking
of coöperatie t.a.v. de APRA-affaire
volledig geprovoceerd was, doch dat
er na ruim twee jaren nog steeds geen
bewijs kon worden geleverd tegen de
eventuele schuldige onder ons. Ten
slotte werd dit rekest beëindigd met
de stellige hoop, dat binnen dertig
dagen na de datum ervan een beslissing
zou worden genomen m.b.t. het onder-,
zoek van onze zaak. Indien echter na
deze termijn van dertig dagen nog
geen beslissing zou zijn genomen,
zouden wij ons het recht voorbehouden
om met ons allen onmiddellijk daarna
in hongerstaking te gaan. Het concept
rekest werd door de heer De Zwart
voorgelezen en na een korte be
spreking door alle Nederlandse ge
vangenen ondertekend. De volgende
dag verzocht en kreeg ik toestemming
om de directeur van de Wirogunan-
gevangenis te spreken. Tijdens dit
gesprek liet ik hem ons concept-rekest
lezen en vroeg toestemming om dit
rekest te mogen typen en daarna door
zenden. Het was ons bekend, dat in
deze gevangenis vaak reclameborden
werden geproduceerd, die betrekking
hadden op de Partai Kommunis Indo
nesia (PKI) en de directeur naar alle
waarschijnlijkheid een belangrijke
functie in deze organisatie bekleedde.
Op dat moment was de PKI nog niet in
de regering van Indonesië vertegen
woordigd. Blijkbaar zag de directeur in
ons rekest een "troefkaart", die voor
zijn politieke organisatie goed te
gebruiken was. Nadat hij het concept
had doorgenomen, gaf hij mij niet
alleen toestemming om het rekest te
typen, doch de heer De Zwart mocht
mij daarbij behulpzaam zijn, terwijl de
administrateur tevens opdracht kreeg
om ons alle benodigdheden, zoals een
schrijfmachine, papier- en carbons te
verstrekken. Wij moesten echter een
extra-copy maken voor de directeur
zelf! Uiteraard had ik daar geen be
zwaar tegen. Wij vonden een rustig
hoekje in een loods, waar wij een tafel
en twee stoelen plaatsten en aan het
werk gingen.
Wat men niet wist was, dat wij van
deze gelegenheid gebruik zouden
maken om behalve een copie voor de
directeur nog vijf extra copieën voor
ons zelf te maken. Deze copieën wer
den later de gevangenis uit gesmok
keld, waarbij o.a. een copie werd
doorgezonden aan H.M. Koningin Ju
liana en een copie aan de Nederlandse
Hoge Commissaris in Jakarta, Graaf
van Bijlandt. De andere copieën wer
den ter informatie aan bepaalde per
sonen gezonden, opdat men precies
zou kunnen weten, wat de reden zou
zijn, als er later z.g. per ongeluk ons
wat zou overkomen. Het rekest werd
gedateerd op 12 mei 1952 en de
directeur kreeg zijn copie, terwijl hij in
mijn tegenwoordigheid het origineel
getypte rekest in een dienst-enveloppe
stopte en naar de procureur-generaal
verzond.
Na circa twee en een half jaar ge
vangenschap zonder berechting had
den wij weinig hoop op een spoedige
afdoening van onze zaak. Het was dan
ook geen teleurstelling, dat dertig
dagen na genoemde datum wij nog
geen antwoord op ons rekest kregen.
Ik vroeg toen weer de gevangenis
directeur te spreken. Tijdens dit ge
sprek deelde ik hem mede, dat alle
ondertekenaars van het rekest, waar
van hij een copie had gekregen, dade
lijk ingaand in hongerstaking zouden
gaan en dit zouden volhouden, totdat
onze zaak berecht zou worden. De
directeur, die blijkbaar met onze ge
voelens sympathiseerde, zond nog
dezelfde dag een dringend telegram
naar de procureur-generaal, teneinde
onze zaak te doen bespoedigen, terwijl
hij zich ook telefonisch daartoe in
verbinding stelde met belanghebbende
autoriteiten in Jakarta. Intussen wei
gerden wij al het eten, dat ons gebracht
werd, niettegenstaande de directeur
ons verzocht om met de hongerstaking
te wachten, daar hij positief resultaat
verwachtte van zijn contacten met de
betrokken autoriteiten. Het was frap
pant, dat de houding van het gevange
nis-personeel, nadat de inhoud van
ons rekest bekend raakte, plotseling
opmerkelijk in ons voordeel verander
de. Men was opvallend vriendelijker
en hulpvaardiger, hetgeen wij uiteraard
apprecieerden. Men had gedurende
de twee jaren, dat wij in Wirogunan
gevangen zaten, nimmer over ons
gedrag te klagen en nu wist men pas,
dat wij daar onschuldig de dupe wa
ren van enkele autoriteiten in Djakar
ta. Ik ben van mening, dat wij het aan
de directeur en zeer waarschijnlijk aan
de Partai Kommunis Indonesia te dan
ken hadden, dat er plotseling enig
schot kwam in onze zaak.
Het was opvallend, hoe de PKI vanaf
die tijd heel sterk was opgekomen en
tenslotte naast de PNI (Partai National
Indonesia) en Masjumi (Mohamme
daans godsdienstige groep) de belang
rijkste politieke partij vormde, totdat
zij later in 1965 in een bloedige mis
lukte staatsgreep praktisch volledig
geëlimineerd en onwettig werd ver
klaard.
Nadat wij reeds zes dagen in honger
staking waren, werd ik bij de directeur
op zijn kantoor ontboden. Hier deelde
hij mij mede, dat hij goed bericht had
van Djakarta en wij nu weer konden
gaan eten. Er was n.l. een telegram
binnen gekomen, waarin stond, dat wij
de volgende dag naar de strafgevan
genis "Sukamiskin" nabij Bandoeng
zouden worden overgebracht,waar
onze zaak zou worden afgehandeld.
Dit was inderdaad goed bericht, doch
ik dacht terug aan ons transport vanuit
Djakarta naar Djogja, toen wij in de
boeien geslagen werden en aan een
lange ketting aan elkaar geketend
waren. Deze vernedering wilde ik be
slist niet meer ondergaan. Mijn ant
woord was dan ook, dat wij genegen
waren weer te gaan eten, op voor
waarde, dat wij ongeboeid op transport
werden gesteld, waarop ik mij per
soonlijk garant stelde, dat geen van
ons tijdens het transport een poging
tot ontvluchting zou ondernemen. De
directeur beloofde mij, dat aan deze
voorwaarde zou worden voldaan en
gaf toen opdracht om goed eten aan
(lees verder volgende pagina)
22