De coach van Nieuw-Guinea BOB STOBBE Voetbal is een spel dat op bijna heel de wereld wordt gespeeld. Dat dit spel ook de favorite sport van de Papoea's is geworden, is te danken aan één man: Bob Stobbe. Hij zag op een dag dat Papoea's heel behendig en heel lang een van sagobladen gevloch ten balletje met de voet in de lucht hielden en toen kreeg hij als het ware een droom: een eigen K.N.V.B. voor de Papoea's. Die droom is uitge komen, maar we gaan eerst naar Batavia 1923. Op 24 april van dat jaar werd daar Douwe Stobbe geboren. Douwe Stobbe is de zoon van Douwe Stobbe sr., geboren op Terschelling, telg van een zeemansfamilie en het Indische meisje Suze Palmer van den Broek, dochter van de assistent-resi dent van Pontianak. Douwe sr. was in 1919 naar Indië gegaan, waar hij gezagvoerder bij de K.P.M. werd. "Pa was een streng man en ervan overtuigd dat zijn kinderen in Indië moesten worden opgevoed. Tijdens een verlof in Holland werd mijn zusje ernstig ziek en mijn moeder zei dat ze nooit meer naar Holland zou gaan. Ik was 7 jaar toen mijn vader alleen naar Holland terugging en mijn moederniet onbemiddeld achterliet met haar kin deren. Maar hij bleef vader. In de oorlog is hij Engelandvaarder geweest, werd onderscheiden en kon het Ameri kaans staatsburgerschap krijgen, maar dat wilde hij niet omdat hij in Indië Nederlandse kinderen had. Later is hij wel hertrouwd. Direkt na de oorlog ging hij naar Indië om te zien hoe het daar was. Zelf zat ik toen nog in Siam toen hij op een dag bij mijn moeder aanklopte. Mijn zus, toen al getrouwd, maakte open en zei "dag meneer". "Ik ben je vader", zei Pa duidelijk ont roerd. Mijn moeder was in de keuken en riep "wie is daar Lien?" Mijn zus gaf hem een kop thee en moeder kwam erbij zitten, maar zei niet veel. Pa zei toen "je moet me beloven dat Douwe gaat studeren aan de Zeevaartschool." "Reken daar niet op" antwoordde moeder, "zijn aspiraties liggen op het medische vlak. Na de middelbare school had ik een opleiding gevolgd voor apotheker-assistent en daarna had ik de analisten-opleiding willen volgen aan het bekende Eijkman Insti tuut in Batavia. Alles wat betreft chemie interesseerde mij en moeder wilde mij naar Holland sturen om er te studeren. "Mam, ik ga nooit van je weg" zei ik toen. In krijgsgevangenschap heb ik het niet zó moeilijk gehad. Ik heb in verschil lende kampen aan de Siam-Birma spoorweg gezeten en ik moest vaak kruiden in het bos zoeken vooroudere collega's in het kamp, die mij voor een broekie aanzagen. "Je hebt nog zo weinig gerecepteerd" zeiden ze dan. Tijdens dat zoeken heb ik veel contact gehad met Siamezen aan wie ik vooral om katjang idjoe vroeg vanwege het hoge gehalte aan vitamine B-E. Soms moest ik invallen als verpleger. In het kamp werd de naam Bob ge boren. Eerst riep men "hé Stob" en "Douwe" en anderen keken dan op of er gestopt of geduwd moest worden. "We noemen je voortaan Bob" was toen de oplossing. Vlak voor het einde van de oorlog verzocht dokter J. M. Cannoo mij of ik een paar Engelse en Australische offi cieren wilde verplegen die waren ge marteld - en nog steeds werden - omdat ze een clandestiene radio had den weten te maken. Die radio overi gens heeft ons geholpen het moreel op peil te houden. Die weken van verpleging waren zwaar en om die officieren zo afgebeuld te zien,was ingrijpend. Eén van hen herinner ik me nog: Lt. Ian Lomax van wie ik later een boek van Hemingway heb gekregen. De anderen zijn bezweken. Toen mijn taak erop zat en ik terug werd gebracht naarmijn kampTemuang, zakte ik voor de poort in elkaar: oververmoeidheid en ik was toch al ondervoed. Dokter Brouwer nam mij op in de ziekenbarak. En toen kwamen de be richten over de bevrijding. Op een dag kwamen Amerikaanse Super Fortress vliegtuigen over en heel het kamp juichte. Een verpleger, Van den Berg, heeft mij naar buiten gedragen om de eerste voedseldropping te kunnen zien. Toen pas geloofde ik dat het over was. Een andere zieke, Beriz, overleed tengevolge van de emoties. We kregen toen chocolade repen en met mijn nagel schraapte ik af en toe een klein beetje ervan af om heel zuinig te doen. En eindelijk hadden we ook weer echte sigaretten (Camel). In de tijd daarvoor gebruikten we blaad jes uit de Bijbel als vloeipapier, maar eerst lazen we die altijd. Ik bleef zwak en een Australisch medisch team stuurde mij naar een ziekenhuis om op krachten te komen. Om het half uur moest ik een beetje eten. Ondertussen schreef ik mijn moeder briefjes en zij schreef maar steeds terug met de vraag wanneer ik nu thuis kwam. Pas na een jaar werd ik genezen verklaard en mocht ik naar Batavia. Ondertussen was mij goede vriend met een pakje van mij bij mijn moeder langs geweest en toen hij zei "dit is van Bob" geloofde zij het niet want zij kende geen Bob. Gelukkig had hij een foto bij zich. In Batavia meldde ik mij bij de Militaire Geneeskundige Dienst. Die zond mij als apotheker-assistent uit naar ach tereenvolgens Medan, Pematang Sian- tar en Padang. Na de eerste politionele actie kwam ik terug in Batavia en zei dat ik uit dienst wilde. Ik werd toen burgerambtenaar op een militair pro ject. Dokter Karamoy, secretaris van Staat voor Volksgezondheidszaken, zei mij op een dag "jij gaat de oetan (wildernis) in. Jij gaat naar Kota Baroe". Pas enkele dagen later kwam ik er achter dat Kota Baroe Hollandia was. In mijn marsorder stond dat alle mate rialen, geneesmiddelen en medische apparatuur, die door het 8e legercorps van MacArthurop Nieuw-Guinea waren achtergelaten, geïnventariseerd moes ten worden en vervolgens opgezonden naar Makassar. Daarna moest al het Japanse materiaal in Manokwari de zelfde behandeling ondergaan. Ik was toen 25 jaar en had de tango prijs van Maison Versteegh gewonnen. In Batavia had ik weer gezelligheid gevonden, maar uiteindelijk besloot ik toch te gaan naar het voor mij onbe kende eiland. Ik deed daar mijn werk en ik zag splinternieuwe apparatuur die door KPM-schepen opgehaald werden. Ik dacht nog "jammer dat de Papoea's hier niets van krijgen". In die dagen hoorde ik ook dat Amerikanen o.a. spiksplinternieuwe röntgenappa ratuur met een bulldozer van de kade in zee gooiden omdat de Nederlands- Indische Regering een luttel bedrag van de prijs af wilde dingen. Toen kreeg ik 6 maanden les in Japanse lettertekens ten behoeve van mijn werk in Manokwari. Eenmaal daar aan gekomen vond ik weinig achtergelaten Japans materiaal. Maar op een morgen zag ik een Arfakker bij het ziekenhuis zitten met een chirurgische doekklem in het oor en die dingen koop je niet zomaar in een winkel. Mij werd verteld dat hij van het achterland (Kébar) kwam en ondanks waarschuwingen van hoger hand besloot ik naar de Kébarvlakte te gaan. Het was 214 dag lopen, een prachtige wandeling en daar vond ik een compleet ingericht onderaards ziekenhuis om te zoenen: van alles het beste en nog nooit gebruikt. Voorlopig had ik mijn handen vol met de inventa risatie en de opzending van het materiaal naar Manokwari. Gaandeweg maakte ik veel vrienden onder Papoea's en als ik hen zo bezig 4

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1987 | | pagina 4