Het Indisch verzet (1)
door Dr. R. de Bruin
Wie een boek of verhaal over het Indisch verzet leest, krijgt vaak een gevoel van
onbehagen. In het ene verslag staan de meest ongelooflijke daden, zodat je
meteen denkt aan die jachtverhalen waarbij tijgers bij bosjes neergelegd
worden. Dan vraag je je af, wat een pover figuur de Japanse opsporingsin
stanties of contraspionage-agenten hebben geslagen. Als het allemaal waar zou
zijn, wat in dat boek beschreven staat, dan zou het voor de Geallieerden een
koud kunstje geweest zijn om Indië te heroveren.
In een ander verhaal is het weer een kat-en-muis spelletje. Nauwelijks is een
initiatief tot verzet geboren of de bezetter grijpt snel en effectief in. Weg is het
verzet, weggevaagd uit de samenleving, zuchtend in een paar overvolle
gevangeniscellen. Dan lijkt het Indisch verzet van het begin af gedoemd te zijn
te mislukken. Daarbij te bedenken hoeveel mensen het leven in die prille acties
hebben verloren. Onbegonnen werk? Verloren spel?
Je gezond verstand zegt wel dat de waarheid ergens tussen deze twee
voorstellingen van zaken moet liggen.
Laten wij daarom proberen wat dichter
bij de waarheid te komen. In deze
aflevering willen wij trachten er ach
ter te komen, waarom het Indisch
verzet niet zoveel heeft kunnen bete
kenen als men daarvan had verwacht.
Voordat we verder gaan, zullen we het
eerst moeten hebben over die ver
wachting. Wat verwachtte men, d.w.z.
de stimulatoren en de voornaamste
leidende figuren van dat verzet? Bij de
voorbereiding van zowel de Knil-guer-
rilla als het verzet gingen de betrokken
initiatiefnemers er van uit, dat de Ja
panse bezetting (in elk geval van Java)
slechts drie tot zes maanden zou
duren. Het verzet in bezet Indië moest
er dus op gericht zijn binnen die korte
periode die taken uit te voeren, die tot
doel hadden de verzetsdeelnemers
dusdanig te organiseren, dat zij in
staat zouden zijn maximale steun te
verlenen aan geallieerde strijdkrach
ten, die binnen drie tot zes maanden
aan de herovering van de Indische
archipel zouden beginnen. De aan het
Indisch verzet toegemeten tijd was
wel heel kort, vooral gezien zijn veel
omvattende taakstelling. De uitvoe
ring daarvan vergde niet alleen grote
inspanning, maar borg in zich risico's
waarvan de omvang niet geheel be
kend was bij de verzetsdeelnemers.
In dit verband zou men kunnen wijzen
op de ervaring waarop de kempetai, de
Japanse militaire politie met een poli-
tiek-politionele taak, kon bogen. Die
had ze in Japan zelf opgedaan en
verder vergroot in Mandsjoerije en in
de bezette gebieden van het Chinese
rijk. Daarbij moet dan geteld worden
de hulp die deze Japanse instantie
kreeg van onze Politieke Inlichtingen
Dienst (PID). Inderdaad, onze P.I.D.,
want het Nederlands-Indische gou
vernement had sinds de jaren twintig
een apparaat opgebouwd dat geheel
berekend was op zijn taak Indië's
staatsveiligheid te garanderen. Vooral
in de stille, niet aflatende strijd tegen
het Indonesisch nationalisme in al zijn
schakeringen had de P.I.D. zijn sporen
verdiend. Weliswaar waren in bezet
tingstijd de Nederlandse leden van dit
korps geïnterneerd, ondergedoken of
verzetsdeelnemer geworden, maar
Indonesische medewerkers hadden
zich voor het grootste deel ter be
schikking gesteld van het Japanse
militair bestuur. Uitstekend opgeleid
en volkomen op de hoogte van de
Indische situatie, waren zij feitelijk de
gevaarlijkste tegenstanders van de
Indische verzetsdeelnemers.
Daarmee was het aantal opsporings
instanties dat voor de bezetter werkte,
niet uitgeput. Politie en recherche
deden nog een flinke duit in de zak.
Waren deze genoemde korpsen vol
doende bekend bij de Nederlandse
samenleving, er kwam voor haar nog
een groot korps bij, namelijk dat
van de inheemse bestuursambtenaren,
van regent tot en met schrijver van het
desa-bestuur. Weliswaar hadden deze
vóór de oorlog geen zeggenschap over
het Europese deel van Indiës bevol
king, in bezettingstijd echter waren zij
het die van zeer nabij de Europeanen
en Indo-Europeanen controleerden.
Door de Indische verzetsdeelnemers
werd in het algemeen te weinig reke
ning gehouden met deze ontwikkeling.
In hun gedachtenwereld leefden zij
nog steeds in een koloniale samen
leving waar de Europeanen en zeker
de Nederlanders recht hadden op een
aparte behandeling. Het duurde wel
even voordat zij konden wennen aan
het verlies van hun privileges.
En toen zij zo ver waren, zaten vele en
vooral de meeste leidinggevende ver
zetsdeelnemers al gevangen. In het
eerste bezettingsjaar was deze opspo
ringsinstantie, het korps Inheemse
B.B., nog onzichtbaar voor het Indisch
verzet. Maar het bestond wel degelijk,
en hun rapporten over de gedragingen
van de Europese en Indo-Europese
inwoners van hun ressort bereikten
zeker de zichtbare opsporingsinstan
ties. Die ondernamen dan geëigende
stappen om een verdere woekering
van het verzet een halt toe te roepen.
Er was echter een nog gevaarlijker
vijand voor de verzetsdeelnemers in
bezet Indië. Een tegenstander die
hoogstwaarschijnlijk vandaag de dag
nog niet onderkend wordt door hen,
die toen in tropisch Nederland leefden
en werkten. De meesten van hen waren
zich toen zo bewust van hun superioriteit.
De Nederlander zou er de baas zijn en
blijven. Voor deze Nederlanders, of zij
nu blank of bruin zijn, bestonden de
Indonesiërs feitelijk niet. Inlanders
waren het. En wat waren nou die
inlanders. Mensen, neen. Dat was een
te groot woord. Meubels waren het,
werktuigen die je voor je kon laten
werken. Je sprak er over waar zij bij
waren, alsof ze geen oren en ogen
hadden. Ze waren om je heen, ze
zorgden dat je goed gewassen was, je
huis stofvrij was, elke dag opnieuw, je
tuin goed bijgehouden, de plantjes
verzorgd, het gras gebabat. Het eten
van kokkie was goed. Als erte veel aan
mankeerde, weg ermee, een andere
kokkie die beter kookte. Je nam ze in
huis, je zette ze het huis weer uit, net
alsof ze een stoel was, een wasma
chine of een patjol.
Als men zo het verzet in ging, dan was
men meteen verloren. Want baboe of
djongos hadden wèl ogen en hadden
wèl oren. Ze wisten precies welke
toean op die dag langs kwam om iets
te bespreken. Ze kenden geen woord
Nederlands, maar ze wisten wel watje
met die toean besprak en waarom je
daarna wegreed en zelfs waarheen je
ging.
In dit raam bezien had het Indisch
verzet weinig kans. Elke poging daar
toe was bij voorbaat mislukt. Zo is het
met menigeen gegaan. Blank èn Bruin.
Eensdeel was men in Indië erg afhan
kelijk van baboe en djongos, anders
zins zag men ze niet, hoorde men ze
niet, bestonden ze voor de blanken ën
bruinen eenvoudig niet als mens. Ze
waren dingen, meubels, werktuigen.
In deze sfeer werkte het Indisch verzet,
deze mentaliteit beheerste vele In
dische verzetsdeelnemers. De grootste
want meest nabije gevaren werden
door hen niet als zodanig gezien en
ervaren. Zij zagen daardoor de enorme
risico's niet die zij liepen met hun
activiteiten. Vaak stonden ze raar te
kijken als ze tijdens de dikwijls strenge
verhoren van P.I.D. of kempeitai gecon
fronteerd werden met dagelijkse voor
vallen in hun eigen leven onder Japan
se bezetting. Die confrontaties braken
hun weerstand meer dan de martelin
gen die zij ondergingen, want dan
kwamen ze plotseling tot het besef,
hoeveel de opsporingsinstanties af
wisten van hun privé-leven. Toen
kwamen zij tot het inzicht dat er overal
verraad school, buitenshuis maar ook
binnen de muren van de eigen woning.
Dan - het is wel begrijpelijk - gingen zij
bij zichzelf te rade, wie die verraders
eigenlijk waren. Die moesten toch
onder hun meer intieme kennisssen
gezocht worden. Slechts van hen kon
den die inlichtingen over strikt per
soonlijke gegevens afkomstig zijn.
8