De Apra-Affaire (slot) Door W. Merghart Gedurende mijn gevangenschap had mijn gezin het economisch hard te verantwoorden, daar mijn vrouw i.v.m. mijn schorsing slechts een derde van mijn salaris ontving. Daarbij moest mijn gezin de dienstwoning, waar wij woonden, verlaten met achterlating van praktisch onze hele inboedel, behalve onze kleren. Mijn vrouw nam later haar intrek in het paviljoen waar haar moeder gewoond had en bleef hier totdat zij na mijn vrijlating eveneens naar Nederland kon gaan. Tot dusverre kreeg mijn gezin geen stukje financiële en/of morele steun van het Nederlandse Hoge Commissariaat. Toch heeft mijn vrouw, toen wij weer in Glodok zaten steeds moeite gedaan om ons dagelijks wat eten van huis te brengen. Ik mocht mijn vrouw echter niet zien noch spreken. Deze moeilijke toestand zat mij zo dwars, dat ik op een morgen tijdens een trip naarde dokter even bij het huis van de Nederlandse Hoge Commissaris, Graaf van Bylandt aankeerde om hem persoonlijk te verzoeken mijn gezin te helpen, daar wij geen criminele misdadigers waren, doch uitsluitend politieke slachtoffers. W. Merghart Uiteindelijk wist de Ned. Hoge Com missaris nu toch wel hoe de vork in de steel zat v.w.b. onze gevangenschap en lag het toch zeker op de weg van het Ned. Hoge Commissariaat om onze gezinnen in al hun zorgen bij te saan, sinds wij de dupe waren van een door Indonesische autoriteiten opge zet complot, dat met medeweten en misschien zelfs goedkeuring van be paalde Nederlandse autoriteiten was uitgevoerd. De secretaresse van de heer van Bylandt schrok wel even, toen ik mijn naam noemde en zij wist waar ik vandaan kwam. De heer van Bylandt was die dag echter naar zijn buitenverblijf op de Poentjak-pas en vroeg ik toen naar zijn vervanger. Hierop belde zij de heer van Deinse op, die mij verzocht bij hem op kantoor te komen. Dit deed ik dan ook en stonden de heer van Deinse en een zekere heer Kernkamp buiten op het erf van het Ned. Hoge Commissariaat op mij te wachten. Zodoende hoefde ik mij niet bij de portier te melden en gingen wij meteen zijn kantoor binnen, waar ik achter gesloten deur mijn bezwaren naar voren bracht. De heer van Deinse verontschuldigde zich, dat hij met de armoedige situatie van mijn gezin niet op de hoogte was, doch beloofde onmiddellijk maatrege len te zullen treffen om daarin verbete ring te brengen. De heer van Deinse heeft toen nog dezelfde middag na mijn bezoek met mijn vrouw contact opgenomen om na te gaan welke hulp direct kon worden verstrekt, waarmee dit probleem was opgelost. Ik wil hiermee slechts illustreren, dat het mogelijk was om te ontvluchten, doch ik had dit niet willen doen, daar mijn gezin in Jakarta zat en ik niet het risico wilde lopen, dat zij daardoor in moei lijkheden zouden komen. Daarbij zou ik dan de verdenking op mijzelf heb ben geworpen, terwijl ik toch ook nieuwsgierig was hoe deze zaak zou aflopen. Achteraf bekeken ben ik toch wel blij, dat ik dit gedaan heb. Mijns inziens is mijn theorie, dat de APRA-affaire een groot bedrog is geweest, waarvan wij de dupe waren, wel duidelijk aan het licht gebracht. Het feit, dat van de honderden gearresteerden geen één voor de rechter gedaagd en/of veroor deeld was, is daar het beste bewijs van. Ook ben ik blij, dat ik, niettegen staande de waarschuwingen van de hoofdcommissaris van politie, de heer Ating, omtrent mijn te verwachten arrestatie, mijn post niet verlaten heb, waardoor ik nog steeds het respect van mijn oud-ondergeschikten mocht genieten. Enige maanden later werd men op het hoofdparket van de procureur-gene raal blijkbaar achterdochtig t.a.v. mijn wekelijks bezoek aan mijn vroegere huisarts Dr. van Leersum aan de Ban- dungweg. Mijn bewaker van de Glodok gevangenis werd plotseling vervangen door een ambtenaar van het hoofdpar ket, de heer Loekman, die mij dan in een jeep van de gevangenis haalde, naar de dokter bracht en daarna weer naar de gevangenis terugreed. De ach terdocht was zelfs zo groot, dat ik bij de dokter niet alleen gelaten werd en de heer Loekman mij zelfs tot in de dokterskamer volgde, om te zien wat de dokter met mij deed. Dit bleef zo een tijdje duren, totdat de heer Loek man mij niet meer kwam halen. Hier voor werd generlei reden gegeven, daar ik uiteindelijk maar een gevan gene was! Wetende, dat het uitblijven van medi sche behandeling voor mij op den duur noodlottig zou kunnen zijn, heb ik de gevangenis-directeur verzocht er bij de procureur-generaal op aan te drin gen, mijn medische behandeling te doen voortzetten. Ook nu stelde ik een ultimatum, waarbij ik voor veertien dagen in hongerstaking zou gaan, in dien aan dit, m.i. redelijk verzoek binnen een week geen gevolg werd gegeven. Mijn vrouw verzocht ik de heer van Deinse van het Ned. Hoge Commissariaat met mijn besluit op de hoogte te stellen. Enige dagen later ontving ik in mijn cel bezoek van een vertegenwoordiger van het N.H.C., die vergezeld was van een vrouwelijke arts en twee ambtenaren van het hoofdparket. Tijdens dit bezoek werd mij verzocht, vooral niet in honger staking te gaan, daar men bezig was onze zaak nu beslist spoedig af te handelen. Vanzelfsprekend hechtte ik na circa drie en een half jaar gevangen schap aan deze belofte geen waarde, hetgeen ik de bezoekers duidelijk te kennen gaf. Toen men echter bij deze belofte persisteerde, vroeg ik de heren om op een kalender, die ik in mijn cel had hangen, precies de datum aan te geven, waarop men beslist onze zaak zou hebben afgehandeld. Men kwam toen overeen, dat het zeker niet langer dan een maand zou duren. Hierop maakte ik op de kalender een aante kening, dat ik dertig dagen na dit bezoek beslist mijn hongerstaking zou aanvangen, tenzij er binnen die tijd aan onze zaak gewerkt zou worden. Het was nu ook wel te verwachten, dat men dertig dagen later nog steeds geen beslissing had genomen. Prompt weigerde ik vanaf die dag al het eten, dat men mij bracht. Ook het eten, dat mijn vrouw van huis bracht weigerde ik. Mijn vrouw begaf zich toen meteen naar het Ned. Hoge Commissariaat om de heer van Deinse hierop te attenderen. Ook de plaatselijke krant Keng Po werd van mijn honger staking in kennis gesteld. Een verslag gever van deze krant trachtte in de gevangenis verdere gegevens los te krijgen, doch hem werd uitdrukkelijk verzocht dit bericht nog even aan te houden, daar het hoofdparket intussen hard bezig was onze zaak af te han delen. Blijkbaar had deze tweede honger staking het juiste resultaat opgeleverd. Heel toevallig begon ik deze honger staking op dezelfde dag, dat de Islami tische vastenmaand Ramadan begon en de gelovigen in de gevangenis conform hun geloof vanaf zonsopgang tot aan zonsondergang gingen vasten. Toen deze medegevangenen merkten, dat ik niet slechts een dag en nacht was gaan vasten, doch dit reeds een volle week had volgehouden, had ik daarmee hun respect gewonnen en was iedereen daarna uiterst vriendelijk en hulpvaardig. 6

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1987 | | pagina 6