Een rijk bezit Djember 1939, met de meisjes van het N.I.S.V.O. Internaat. geval dat ik geen werk zou vinden. Dit bleek inderdaad het geval te zijn. Aan een sociale instelling hielp ik om van oude kleren nieuwe te maken tegen een kleine vergoeding. Op een voor mij zéér goede dag kreeg ik van een ex-kampgenote een adver tentie uit de Leeuwarder Courant toe gestuurd, waarin door de vereniging van Landbouw-huishoud-onderwijs in Friesland een lerares naaldvakken werd gevraagd voor de ambulante cursussen in de de omliggende dorpen. In de barre winter van 1 947 had ik een gesprek met de landbouwconsulente. Dit sollicitatiegesprek verliep heel prettig en na enige dagen vernam ik dat ik per 15 maart 1947 was aange steld. Het was een zeer moeilijk begin. De dorpen St. Anna Parochie, Stiens, Workum en Menaldum waren slechts per bus te bereiken. Soms werd mijn fiets boven op de bus gezet (dat kon toen nog) en werd ik op een zijweg gedropt om de rest van de reis perfiets vanaf dit punt verder af te leggen. Vóór de oorlog was ik werkzaam te Djember als directrice aan een klein internaat van de N.I.S.V.O. waar Indische meisjes de huishoudschool bezochten die in het zelfde gebouw was ondergebracht. Voor de kook en huishoudelijke vakken was een lerares N.19 aangesteld. Ikzelf gaf tevens de naai- en handwerklessen en leidde een groep meisjes op voor de akte Nuttige Handwerken. Later werden nog twee hulpkrachten aangesteld. Het waren goede jaren. We hadden een prettig bestuur, dat ons in soms moeilijke situaties bijstond: Mevrouw Loggers - Mevr. Draayer - de "oude" en de "jonge" - Mevr. Birnie en Mevr. Tan. Helaas kwam door de Japanse bezetting een einde aan deze tijd. Dit viel vooral in de winter niet mee. De bussen reden om de twee uur. Als er door een of andere oorzaak één uitviel stond ik twee uur in storm en regen te kleumen bij de bushalte. De lokalen waarin de lessen werden gehouden lieten soms zeer te wensen over: lekkende gas- en slecht brandende kolenkachels. Hier moest ik in de middagpauze ook mijn kopje koffie uit de thermosfles en de meegebrachte boterhammen gebruiken. Het kontakt met de leerlingen was in het begin vrij goed maar werd later veel beter toen zij wat gewend waren aan een Indische lerares. Collega's had ik niet; de lerares koken kwam op een andere dag. Het Fries heb ik nooit kunnen spreken, maar het verstaan deed ik al gauw heel goed. De vergaderingen met het hoofdbestuur waren ook in het Fries. Het kontakt was uitstekend. Dit veranderde toen de scholen waar ik later les aan gaf een (lees verder volgende pagina) De leerlingen werden naar huis ge stuurd en ook de leerkrachten vertrok ken. Ik bleef om van het tehuis een opvangcentrum te maken voor dames die uit Midden en Oost Java waren gevlucht. Hier verbleven zij totdat zij werden geinterneerd en naar het vrouwenkamp in Malang werden ge bracht. Later zou ook ik er terecht komen. Nu begon als voor zovelen de reeds veel beschreven droevige kamp tijd. Na de kampen Malang - Solo (hospi taal) Banjoe Biroe (bij Ambarawa), Halmaheira kamp Semarang en na de bevrijding in Tjimahi, kon ik in mei 1946 per evacuatieschip naar Neder land vertrekken. Ik had het geluk om in Den Haag een Indische tante te hebben die me de eerste weken opving. Daarna kon ik bij een aardig Nederlands echt paar een klein kamertje huren. Het was nu van belang om zo gauw mogelijk aan de slag te komen, want finacieel zat ik aan de grond. Wel kreeg ik het eerste half jaar een uitkering van f 200,- per maand, maar daar moest ik zuinig mee zijn, voor het Mantgum, Friesland 1959. Op schoolreisje met leerlingen van de huishoudschool. Derde van links de directrice, rechts de chauffeur van de bus. 14

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1987 | | pagina 14