De "aitieidsaanpassing" in Holland in de jaren vijftig Zoals het gehele net van instanties en organisaties ten behoeve van de hulp verlening aan gerepatrieerden* in de jaren vijftig gericht was op snelle inpassing van hen in de Nederlandse maatschappij, zo was ook de zgn. arbeidsinpassing van de gerepatrieer den eerder een arbeidsaanpassing te noemen. Alvorens ik uiteen zal zetten welke instanties bij deze arbeidsin passing betrokken zijn geweest en tot welk effect dit onder meer heeft geleid, eerst iets over de in te passen groep. Voor een deel van de gerepatrieerden was het niet strikt noodzakelijk om in Nederland in het arbeidsproces te worden opgenomen. Wij moeten hierbij onder meer denken aan de reeds gepensioneerden of personen van hoge leeftijd, ofschoon ook me nig wachtgelder dan wel gepensioneer de hevig verlegen om inkomsten even eens naarstig naar werk zocht. Een an der deel, zoals bij voorbeeld degenen die zonder veel mankeren met hun Indische militaire loopbaan als ach tergrond, over kon den gaan naar de Nederlandse strijd krachten, kwamen vanzelfsprekend nauwelijks in aan raking met de ar- beidsinpassingsac- tiviteiten van de overheid na aankomst hier in Nederland. Ook bestonden er - overeenkomstig de toenmalige maat schappelijke verhoudingen - nog geen bijzondere stimuleringsactiviteiten voor vrouwelijke repatrianten, van hen werd merendeels verwacht dat zij huis houdelijke arbeid zouden gaan verrich ten. Kortom, de arbeidsinpassing betrof met name de categorie gerepatrieerde mannen in de leeftijd van 1 6 tot 61 jaar Zij moesten zich inschrijven bij het Arbeidsbureau, tenzij gezondheidsre denen of het volgen van een opleiding de arbeidsgeschiktheid (nog) in de weg stond. Zoals ik eerder heb opgemerkt kon beter van arbeidsaanpassing dan van - inspanning worden gesproken. Er be stond namelijk een grote discrepantie tussen hetgeen Indische migranten aan arbeidservaringen meebrachten naar Holland en hetgeen op de arbeids markt inzetbaar was. Een "snijvelder" op een Indische suikeronderneming zou immers evenmin als een arbeider van de kininefabriek spoedig qua werk zaamheden een gelijkwaardige Hol landse functie kunnen vinden. Hoewel mag worden verondersteld dat men door drs. R.E.F. Vaillant zich destijds dit probleem realiseerde, werd de voornaamste aandacht bij de opvang van de gerepatrieerden ge schonken aan de huishouding en huis vesting (zoals bekend aanvankelijk in contractpensions, voor de meesten, en later in meer definitieve onder komens). Veelal kwam men in Neder land zonder noemenswaardig bezit en vermogen aan. Zij die geen beroep konden doen op familie of eigen ver mogen waren genoodzaakt financiële hulp van de overheid te aanvaarden. Zo hebben er tot de introductie van de Algemene Bijstandswet in 1 964 diver se regelingen bestaan die de gerepa trieerden in behoeftige omstandighe den van een geregeld inkomen voor zagen. Het betrof achtereenvolgens CONCLUSIE Resumerend kan worden gesteld dat gedurende de jaren vijftig en zestig de arbeidsinpassing van omstreeks 70.000 werkzoekende gerepatrieerden moest worden gerealiseerd. Het merendeel van hen slaagde erin zonder intensieve begeleiding aan de slag te komen. De gunstige economische conjunctuur - tijdelijk onder broken omstreeks 1957 - heeft hier ongetwijfeld aan bijgedragen. Het aantrekken van de overheid- en dienstensector zal zeker voor de vele repatrianten die met deze sector vertrouwd waren een belangrijke rol hebben gespeeld. Met name vóór 1953 heeft de arbeidsbemiddeling nauwelijks enige rol gespeeld bij de opvang van gerepatrieerden. Nadien raakten het Rijksarbeidbureau en de Gewestelijke Arbeidsbureau's beter ingespeeld op hun bijzon dere begeleidingstaak voor repatrianten. A! met al kan worden gesteld dat aanpassing en eigen initiatief de belangrijkste motoren zijn geweest achter het arbeidsinpassings- proces van de gerepatrieerden in de Nederlandse maatschappij. de Regeling Hulpverlening aan Oor logsslachtoffers, later gewijzigd in Regeling Hulpverlening Gerepatrieer den en vervolgens gewijzigd in de Rijksgroepsregeling Gerepatrieerden. Men werd uitgesloten van een perio dieke uitkering krachtens een van de genoemde regelingen zodra men ge durende zes weken onafgebroken in loondienst had gewerkt. Een tweetal maatregelen heeft waar schijnlijk het betrekkelijk gunstige ver loop van de opname van de werkzoe kende gerepatrieerden bevorderd. Speciale arbeidsbemiddeling en -advi- seringswerk ten behoeve van de gere patrieerden moet hierbij worden genoemd. Aan het zgn. Rijksarbeid bureau waren functionarissen voor de genoemde werkzaamheden verbonden. Zij stelden de Gewestelijke Arbeids bureau's op de hoogte van de mogelijk heden om gerepatrieerden in het ar beidsproces te betrekken, bovendien waren deze consulenten doorgaans goed op de hoogte van de toestanden en verhoudingen in lnd(ones)ië. Toch constateerden de samenstellers van het Repatriëringsrapport, dat geba seerd was op een omvangrijk sociolo gisch onderzoek naarde integratie van de gerepatrieerden in de beginjaren vijftig, dat niet zozeer de officiële arbeidbemiddeling alswel de informe le bemiddeling en met name het eigen initiatief (zelf op advertenties reageren) menige repatriant spoedig aan een baan(tje) heeft geholpen. Een tweede maatregel die - weliswaar beperkt - enig effect heeft gehad is de herscho ling. Van de groep gëenqueteerden in het eerder genoemde repatriërings rapport bleek 24% een omscholing of aanvullende studie te volgen. Opmer kelijk is dat juist degenen die in de overheidssector werkzaam werden het meest aan (administratieve) her scholing of aanvullende studies hebben gedaan. Het direkte succes van deze herscholing en aan vullende studies bleek slechts ge ring: niet meer dan 5,3% van de geën quêteerden zei een nieuwe werkkring te danken te heb ben aan de her scholing. Opmerke lijk in dit verband is de suggestie van de samenstellers van het rapport. Zij stellen dat de "to toks" vermoedelijk door hun bekend heid met de Neder landse maatschap pij er beter in slaagden hun her scholing in te zet ten voor een nieuwe baan dan de Indo's, die relatief meer herscholing en aanvullende studies hadden ge volgd, maar naar verhouding minder succes hadden op de arbeidsmarkt. Hoe het ook zij, omvangrijke problemen met de arbeidsinpassing van de gere patrieerden in de Nederlandse maat schappij hebben zich, althans op het collectieve niveau, niet voorgedaan. Twee aantekeningen moeten hierbij echter worden gemaakt. Zo moet het effect van de economische neergang rond 1957 worden genoemd. Een pe riode waarin juist vele repatrianten in verband met de politieke perikelen rond Nieuw Guinea naar Nederland kwamen. De situatie was voor enkele categorieën onder hen bijzonder moei lijk. Onder hen bevond zich namelijk een relatief grote groep weinig ge schoolden die in verband met de oorlog en naoorlogse omstandigheden in In donesië slechts een summiere oplei ding hadden genoten. Een tweede groep die moeilijk bemid delbaar was werd gevormd door de oudere repatrianten. Bovendien kwam in de genoemde periode eveneens een groep van ca. 9.000 Nederlanders naar 4

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1987 | | pagina 4