Pionieren op Landbouwonderneming Wanasari
door ED ILCKEN
De 19e oktober zal de geschiedenis ingaan als "Black Monday" of "Panic of '87". Persoonlijk denk ik niet dat de
beurscrach van deze dag zo'n wereldmalaise teweeg zal brengen, maar in 1929 hebben we die wel degelijk aan den lijve
ondervonden. Op de 28ste oktober 1929 verloor mijn vader al zijn aandelen in de rubber en waren we op één dag
straatarm. Nog 2 jaren bleef hij gehandhaafd als administrateur van de rubberonderneming Mergo van de
Cultuurmaatschappij Banjoemas, maar op half salaris. Toen papa in 1931 ontslagen werd, verhuisde hij naar zijn eigen
stuk land.
Gelukkig dat hij dat nog had. Als administrateur van Mergo
mocht hij geen andere zaken doen buiten de maatschappij,
zodat zijn eigen landje braak bleef liggen. Na zijn ontslag
kon hij pas met de ontginning beginnen. Het was voor ons
een zware slag, voor mijn moeder, mijn drie zusters en voor
mij, natuurlijk ook voor mijn vader. Ofschoonpapa leek
nog steeds dezelfde, hij bleef in zijn doen en laten de
administrateur, de Toean Besar, die de bevelen bleef geven,
nu niet aan zijn Javaanse en Europese ondergeschikten,
maar aan ons, zijn vrouw en kinderen. Wij moesten dadelijk
inkomsten hebben en dat kon niet van de landbouw. De
vindingrijkheid van papa was wonderbaarlijk. Van zijn
laatste salaris kocht hij 2 koeien en een stier; de auto hield
hij aan; ook zijn wapens, een Mauser 8 mm en een Stevens
dubbelloop caliber 16.
We hadden dus genoeg melk, zodat mijn moeder elke dag
enkele literflessen melk kon verkopen aan de Chinese
tokohouders bij de halte Meloewoeng. Op de terugweg
kocht ze op de pasar rijst, groenten en kip. Ma kwam op een
dag met 5 kippen en een haan thuis, op dezelfde pasar
gekocht als slachtkippen. Zij liet ze vrij om het huis
rondlopen, waar ze hun eigen voedsel opscharrelden, met
de bedoeling ze later te slachten als we weer vlees nodig
hadden. Omdat ik vaak met pa op jacht ging en we geregeld
een wild varken schoten, waar we dengdeng tjelleng van
maakten en ook wilde duiven en kippen in het naburige bos
verschalkten, hadden we genoeg vlees. Op een gegeven
moment merkten we dat er een hen met kuikentjes
rondliep. Toen begon mijn ma die met gabah en zemelen te
voeden. Dat werd het begin van haar kippenfokkerij, die
later uitgroeide tot een goede bron van inkomsten, vooral
toen de kampongkippen vervangen werden door raskippen
(leghorns en red islanders). Ook de veestapel breidde zich
uit en na 5 jaar hadden we een echte melkerij met 40 koeien
en echt stamboek vee, Friese koeien als vaarzen gekocht
van de bekende melkerij Ursone bij Lembang. Toen pas
kregen we het makkelijker, omdat we toen weer personeel
konden huren.
Ja, dat was echt pionierswerk, het eerste jaar op de
onderneming. Ik heb toen een heel jaar de school moeten
verzuimen om mijn ouders op het land te kunnen helpen.
Maar wat ik toen aan schoolkennis te kort kwam, werd
Het begin van de kippenfokkerij. Tante Asse van Motman (links)
en mijn moeder, Marie llcken-van Motman, staan voor het van
bamboe gemaakte kippenhok.
ruimschoots vergoed door de praktische kennis, die ik al
werkende opdeed. Van mijn vader leerde ik land- en
tuinbouw, van moeder pluim- en veeteelt.
Allereerst moest het huis gerenoveerd worden. Bouwmate
rialen hebben we gelukkig voor een krats kunnen krijgen
van de stationschef van de spoorwegen van het naburig
gelegen plaatsje Meloewoeng. Vanwege de malaise kon de
bouw van een nieuw kantoor niet worden uitgevoerd en het
materiaal zou daar anders ongebruikt liggen rotten. Ik was
vooral blij met de waterleidingbuizen en een splinternieuwe
W.C.-toilet. Pa had mij namelijk belast met de bouw van de
badkamer en W.C. Zelf zou hij de rest van het huis
opknappen. Dat was evenwel makkelijker gezegd dan
gedaan, want geen van ons beiden had veel ervaring met
handenarbeid. Pa zag toen wel in dat hij de hulp nodig had
van een timmerman, maar hoe zouden ze hem moeten
betalen? Toen waren onze inkomsten van de melkerij en
van de kippenfokkerij net genoeg voor ons levensonderhoud.
De reparatie van het huis was echter zeer urgent. Ten einde
raad hebben we onze auto als taxi laten rijden. Pa riep onze
gewezen chauffeur, Winita, terug en ik moest in het begin
met hem mee als kornet (hulpje). Van 's morgens 7 uurtot 's
avonds laat, reden we heen en terug tussen de treinhalte
Meloewoeng en de plaatsjes Wanaredja en Madjenang.
We zorgden er voor, dat we per rit minstens 3 betalende
passagiers kregen. Zo hebben we wat geld kunnen sparen
om een timmerman te betalen. Die had mijn vader in de
naburige desa intussen kunnen vinden. Hij was genegen
tegen vergoeding van één gulden per dag en twee rijst-
maaltijden bij ons te gaan werken. Voor die tijd was dat een
redelijke betaling. Deze toekang kajoe, Pawirio genaamd,
bracht 2 helpers mee, Karto en Wirio geheten. Deze
jongens van naar schatting 15 jaar oud, waren al tevreden
met wat de pot schaftte. Pawirio bleek een kundige vakman
te zijn en had het huis binnen twee maanden voor ons
bewoonbaar gemaakt. Het beviel hem zo goed bij ons, dat
hij bijna smeekte om bij ons te mogen blijven werken,
desnoods aleen voor een bordje rijst. Er was werk genoeg.
Stallen moesten nog worden gebouwd en ook kippenhok
ken. Pawirio wist mijn moeder over te halen zijn vrouw,
Onong, in dienst te nemen. Zij werd een goede hulp in de
keuken en als baboe tjoetji (wasmeid). De twee jongens,
Karto en Wirio bleven ook vrijwillig bij ons. Het bleek dat ze
in de desa niets om handen hadden. Alleen met de
rijstoogst kon het desahoofd hun diensten gebruiken tegen
een kleine vergoeding in rijst. Onze chauffeur konden we
niet meer houden, omdat Pa het toch raadzamer vond de
auto te sparen. Winita kon gelukkig dadelijk een baan
krijgen als taxichauffeur. Hij bleef mijn trouwe Soendanese
vriend tot de Japanse bezetting ons scheidde.
Pawirio en zijn jongens zouden mij mooi kunnen helpen met
de bouw van de badkamer en de waterleiding. Daar ik geen
kranen kon krijgen en cement en bakstenen erg duur waren
hadden we dat plan voorlopig uitgesteld. We hadden
gelukkig een pantjoeran (waterspuier van bamboe) in een
omrastering van gèdék (gevlochten bamboe). Het water
kwam van een helder bergbeekje. Na gedane arbeid was
het heerlijk zich onder die pantjoeran te verfrissen. Daar
deed Onong ook onze was. Het water bleef dag en nacht
door de pantjoeran stromen en kwam via de afvoer terug in
de benedenstroom van de bergbeek. Ons land Wanasari lag
op de helling van een van de uitlopers van de vulkaan de
Selamet. Het huis stond op een in de helling uitgehakt
terras met de voorkant naar het westen gericht. Om erosie
7