De machtige vloedgolf Beno
door F. C. BACKER DIRKS
Alles wat wij weten is dat wij
niet weten wat wij niet weten.
Is onder een aantal oud-lndischgasten, zoals veelal gebruikelijk 'Tempo doeloe' of wel 'die goeie ouwe tijd' het
gespreksthema dan komt al gauw de Indische keuken om het hoekje kijken. De streling van de tong door de kruidige
hapjes is en blijft nog steeds het meest opvallende onderscheid tussen de Hollandse en Indische eetcultuur. Daarna
komt veelal het mysterie van de natuur in de Indische archipel, zoals zij door devoot gelovende mensen is
saamgeweven met de godsdiensten en met overleveringen over voorvaderen en onzichtbare wezens. Het zijn geen -
wat men noemt - 'sterke verhalen', doch meer in het bijzonder legendarische verhalen, verwoord door iemand, die in de
reuk van wijsheid en heiligheid staat, welke verhalen door de plaatselijke inheemse bevolking worden aanvaard. De
meeste bekende legenden komen uit het Oostelijk deel van de archipel, o.m. uit Ambon, Banda, Ternate. Echter ook in
de overige delen van ons voormalig koloniale rijk komen talrijke legenden voor. Zij blijven hun waarde behouden juist
omdat de mens de beeltenis van die legenden zo weinig ziet en de beeltenis bovendien door de overleveringen aan
verandering onderhevig is.
Ik kom op dit onderwerp door een
praatje op dinsdag 5 april 1977 met de
heer F. H. Carels, oud-Hoofdwerktuig
kundige bij de Gouvernements marine.
Heer Carels is intussen overleden,
maar de door hem opgediepte herin
neringen wist hij zo sappig te vertellen,
dat ze in m'n geheugen verankerd zijn.
Het was in 1928 dat Carels, destijds
nog 'boedjang', geplaatst werd te
Bengkalis in de funktie van beheerder
of liever gezegd als chef van de werk
plaats van de Dienst van Scheepvaart.
Veel personeel had deze werkplaats
niet, maar wat er was, was goed
ingewerkt en beschikte over ruime
ervaring. 'Kepala' van deze groep wer
kers was de machinedrijver Jozef, een
flinke vent, die zijn mannetje wel wist
te staan. De werkplaats diende voor
het onderhoud geven aan een dozijn
gewestelijke vaartuigen; dat waren
kleine vaartuigen met een geheel
Inheemse bemanning van het Ned.-
Indische Gouvernement, ter beschik
king gesteld aan het Binnenlands
Bestuur in het rayon Noordkust en
Oostkust Sumatra en omliggende
eilandjes.
Toen Carels van de Controleur van
Tembilahan een telegram ontving met
de mededeling dat op de Kampar-
rivier bij Tg. Niboeng het gewestelijk
vaartuig 'N.N.' door een Chinese boot
was aangevaren en reparatie behoefde,
besloot hij Jozef naar de plaats des
onheils te zenden. Voordat het zover
was werd Carels echter verzocht op
kantoor te komen van de Assistent-
Resident van Bengkalis, de heer van
Zijl de Jong, een oude baas, die zijn
gezin reeds naar Holland had gezonden
en hier de laatste jaren van zijn dienst
tijd uitzat tot zijn pensionering. Hij
overhandigde de heer Carels een tele
gram van de Hoofdinspecteur van
Scheepvaart, waarin na de aanvaring
aangehaald te hebben Carels verzocht
werd zo spoedig mogelijk persoonlijk
de Kampan-rivier op te varen tot Tg.
Niboeng waar de aanvaring had plaats
gehad teneinde de helpende hand te
bieden.
Carels maakte zich gereed voor de
14
reis, de blandja was gauw genoeg
gedaan, een motorboot was intussen
vaarklaar en binnen de kortst mogelijke
tijd voeren Carels en'zijn rechterhand
Jozef om de Zuid naarde monding van
de Kampar-rivier. Het motorbootje had
een zo geringe diepgang, dat als men
nu maar het midden van de vaargeul
hield de navigatie niet direkt tot pro
blemen kon leiden. Tweede werktuig
kundige Carels kon de navigatie wel
aan en voelde zich 'schipper naast
God'. Jammer, heel jammer, had hij
nagelaten om, conform een nauticus,
zich vertrouwd te maken met het te
gebruiken vaargebied door een blik te
werpen op de zeekaart en in de Zee
mansgids van Ned.-lndië, deel I. In
deze 'buku-pienter', waar hij ongetwij
feld van gehoord heeft, worden name
lijk speciaal voor de Kampar-rivier
maar ook voor de Rokan-rivier enige
ernstige waarschuwingen gegeven.
De dubbeldaagse getij-stromen heb
ben onder normale omstandigheden
een meer dan normale snelheid. Bij
springtij zijn stroomsnelheden van 5 a
6 zeemijlen geen uitzondering (de
motorboot liep circa 5 mijl). Boven
dien is de vaart op de rivier niet on
gevaarlijk vanwege het optreden van
een vloedgolf, die omstreeks springtij
een abnormaal grote hoogte heeft.
Zonder geluk vaart niemand wel. Zo
ook in dit geval. Heel kort na het
binnenvaren van de Kampar-rivier,
nog vóór het eiland Mendol werd
vanaf de rivieroever door een groepje
mensen in de richting van de motor
boot hevig gewoven en geschreeuwd.
Aangezien uit al die gebaren niet viel
op te maken wat zij er eigenlijk mee
bedoelden, werd koers veranderd en
meerde de motorboot bij het groepje
mensen af. Toen zij hoorden wat de
plannen van de motorboot waren waar
schuwden zij: 'Meneer, het is nu de
gevaarlijke tijd om naarTg. Niboeng te
gaan'. Op de vraag: 'Welk gevaar', was
het antwoord: 'Wah, meneer, het is de
tijd van de BENO, die beruchte vloed
golf'. Aangezien van het gezicht van
de heer Carels duidelijk onwetendheid
was af te lezen, vervolgden zij: 'Vóór
de monding van de Kampar ligt een
zandplaat, meneer. Op een gegeven
moment, als de vloed komt dan wordt
het water min of meer door die zand
plaat tegen gehouden en dan plotseling
wordt de zandplaat overspoeld en dan
gaat het water met een geweldige
vaart de rivier in en wordt de rivier een
grote zee. Meneer, als u geen gids
heeft, u wordt onderweg overvallen,
want Tg. Niboeng ligt nogal ver. Dan
haalt u het niet of u moet ergens
schuilen en daar gaat het juist om, er
zijn maar een paar gunstige plaatsen
om te schuilen voorde BENO. Alsgeen
goede schuilplaats, dan vast en zeker
mati'.
In dit laatste gezegde zat een grond
van waarheid. In de zeemansgids komt
voor:
LOODSEN. Lieden met plaatselijke
bekendheid zijn verkrijgbaar in Kg.
Serapoeng en in de kampongs
Blandong en Telok Dalam op
Mendol.
'Als u twee uren kunt wachten, dan ga
ik wel met u mee', aldus één van de
omstanders, die douane-mantri bleek
te zijn. 'Nu is het 4 uur, om 6 uur sluit
het kantoor en ben ik vrij'. Op de
opmerking: 'Maar morgen moet je
werken en dan zijn we nog niet terug.
Hoe doe je dat dan?' reageerde hij heel
lakoniek: 'Oh, morgen is een andere
dag, dan zal ik wel verder zien.' De
man had dus wel erg veel zin om te
tonen wat hij in zijn mars had en
bovendien was ook hij als douaneman
een Gouvernements ambtenaar; een
typisch voorbeeld van de Indische
gemoedelijkheid.
Er werd derhalve twee uren gewacht;
de douane-mantri stapte aan boord
en de motorboot zette koers de
rivier op. Na een uur of twee en een
half varen stelde de mantri voor: 'Nu,
meneer, we blijven hier rustig wachten
tot de BENO voorbij is. Kijk, ziet u die
ingang, daar gaan wij ankeren. Maar
straks, ik wil u vragen of uzelf in plaats
van Jozef bij de motor wil zitten.
Straks als de BENO passeert - het is
maar een kort momentje - gaan we de
lucht in, maar dan mag die motor niet
afslaan, want anders zijn wij verloren.
Dat stuur moet zich goed houden