Bagan Si Api-Api, een plaatsje aan de monding van de Rokan-rivier. De aangrenzende zeeën zijn buitengewoon rijk aan vis en garnalen. Bagan Si Api-Api is dan ook een welvarende vissersplaats. De gehele visserij is in handen van Chinezen. De lange palen, waarop de huizen staan wijzen op het grote verschil in de waterstand bij hoog- en laagwater. natuurlijk door de hulp van de motor'. Op de vraag van de heer Carels: 'Wan neer denk je dat de BENO komt?', antwoordde hij: 'Nou, meneer, de BENO is uren van te voren te horen. Gaat u maar eerst rusten, ik zal u op tijd wakker maken'. Zo gezegd, zo gedaan. Carels legde zich ter ruste voor zover van liggen en rusten in een motorboot sprake kon zijn. Het was over tienen toen de heer Carels werd gepord. Zijn eerste vraag was: 'regent het zo ontzettend hard?' 'Neen, meneer, dat lawaai is van de BENO, de vloedgolf. Het wordt steeds luider'. Die man had gelijk, het BENO- geruis zwol aan. Geluiden van uilen en andere nachtvogels werden over stemd. Steeds sterker werd het lawaai. Het werd zelfs oorverdovend. Heer Carels vertelde: "Het werd ont zettend spannend; zo iets had ik in mijn leven nog niet meegemaakt. Het was volle maan. De mantri zei: "Zet u nu maar de motor aan dan wij varen de rivier op". Alles verliep naar wens, de motorboot voer de rivier op en het geraas zwol aan tot een hevig kabaal. Toen zei de mantri: "Meneer, nu komt het grote moment". Heer Carels ver telde: "God, man het was alsof de hel losbarstte. Boomstammen, planten, struiken, hele stukken bos, werden door de vloedgolf voor zich uit gescho ven en op ons af. Gelukkig had het voor zich uit schuiven plaats in vaar- richting van de motorboot. Elke stoot van de vloedgolf of van drijvende voorwerpen was voor de boot een duw in de rug. En danwas het plots klaps alles rustig om je heen. Er was geen oever te bekennen. Waar we ook keken.we zagen slechts water en nog eens water. Natuurlijk waren we klets nat. Allemaal niet erg; hoofdzaak was dat we de BENO hadden overleefd. Wat een geluk dat de douane-mantri met ons mee was gevaren. Het gebied, waar de vloedgolf optreedt, het zogenaamde BENO-gebied op de Kampar-rivier strekt zich volgens de zeemansgids uit vanaf Poeloe Moeda tot Tg. Niboeng, een punt circa 54 zeemijlen hogerop. Over dit deel namelijk valt de bedding der rivier bij laagwater bijna droog. De BENO bruist met geweld over dit ondiepe deel naar binnen. Niet alleen in de Rokan en in de Kampar-rivier, ook in het tussen deze rivieren liggende kustgedeelte van Sumatra moet men rekening houden met de invloed van een vloedgolf van abnormale hoogte. Duidelijk valt dit af te leiden aan de bouw van de steigers in het vissersplaatsje Bagan Si Api Api, een dorp met nagenoeg uitsluitend Chinezen als bewoners; de steigers hebben een opvallend grote hoogte. Trouwens ook in de vaarwateren naar Bagan Si Api Api toe valt het op dat de talrijke sero's, die nu eenmaal een vissersplaats kenmerken, wel de nor male vorm, maar niet de gebruikelijke constructie vertonen; in plaats van dunne stokken zijn stevige palen gebruikt. Alleen een dergelijke mach tige sero-opbouw kan de kracht van de optredende vloedgolf weerstaan. Men spreekt dan ook niet van "sero', maar van "djermal" Wat is toch de oor sprong van de BENO? Volgens het boek: "Waar mens en tijger buren zijn" van L.C. Westenenk had één van die in de zeemansgids genoemde loodsen aan de gouverneur van de Oostkust van Sumatra terzake het volgende verteld: "In oude, oude tijden leefde in het midden-stroomgebied van de Kampar een groot opperhoofd, die een beeldschone dochter had. Men zegt, dat zij wonderlijk geschapen was, haar boezem was half vrouwe lijk, half als van een man. Maar ze was zó mooi, dat alle mannen gek op haar waren. Zij trok zich daar niets van aan, ze wilde niets van haar aanbidders weten, en dit gaf het opperhoofd veel zorg. Hij was verbaasd te zien, dat het meisje blijkbaar maar één vriend op de wereld had, haar hond. Maar de vader wist niet, dat die hond de man van die dochter was; hij wist dit eerst toen zij hem kwam beken nen, dat zij spoedig moeder zou zijn... en toen zeven kinderen wer den geboren, bleken zij allen hond jes te zijn. Doodbeschaamd gooide het opperhoofd alle hondjes in de rivier, om elk spoor van deze vrese lijke schande te doen verdwijnen. Maar ziet! De vloed uit zee, die tot aan het land van het grote opper hoofd aan de oevers merkbaar was, begon zich langzamerhand te rim pelen, de rimpels werden kabbe lingen, de kabbelingen groeiden tot golfjes en zo werd de beweging in het water al sterker en sterker. Eerst was het ruisen, toen grommen en brullen en eindelijk was de BENO volgroeid. En nu zag men hier en daar, midden in de bruisende dam, zeven koppen, die de leiding hadden. Dit waren de volwassen geworden honden, die hun moeder zochten. En tot nu toe komen zij telkens weer uit zee, waar zij wonen en ze rijden op de vloed de Kampar op en zij springen en grommen en vernie len alles wat zij tegen komen. In woeste vaart razen zij voort, schou der aan schouder; maar telkens raken zij eindelijk uitgeput en zij zakken dan weer af naar zee, waar zij wonen en de volgende keer en nog eens en nog eens proberen zij het weer, maar nimmer vinden zij hun moeder. Zo moet de BENO ontstaan zijn." De loods zweeg en keek naar de gouverneur, die stil voor zich uit bleef kijken. Niets staat op schrift. Als het spel: "een praatje door de wereld", waarbij kinderen in een kring zitten en één van hen de buurman iets in het oor fluistert, die het vernomene weer aan zijn buurman doorfluistert, gaat deze legende door de wereld. Waartoe dat leidde werd onze heer Carels verteld door de douane-mantri: "Meneer, kent u de legende - wij noemen het een legende maar de bevolking zegt dat het echt was. Vroeger woonde hier de Sultan van Kampar. Hij had drie mooie doch ters. Zij waren zo mooi dat het haast onmogelijk is hun te beschrijven. Hun huid was schoon en prachtig licht getint, echt wat je noemt "kulit lang- sep". Hun ogen mooi bruin tot heel donker bruin tot bijna zwart. En hun haar was glanzend hoewel ze geen olie gebruikten. Hun boezem bevallig, goed gevormd en wel gevuld. Hun stemmen klonken lieflijker dan de mooiste gamelanmuziek ooit gecom- (lees verder volgende pagina) 15

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1988 | | pagina 15