I i PALEMBANG VOOR INDISCHE I GOUDEN SIERADEN i Jy i G. MERKLE B.V. De sociëteit van Palembang. Wanneer ik in Moesson over Palembang lees, komen er talloze jeugd herinneringen bij mij op. Misschien wel vreemd, want ik woonde er maar tot mijn vijfde jaar, al bijna zo'n honderd jaar geleden. We woonden aan de Talang Djawa, een paar huizen na ons huis hield de bebouwing op. Het was een houten huis, op neuten, met een kolong eronder, tuin er omheen, rubberbos er achter. Voor het huis een alang-alangveld, waar een huis op gebouwd werd. Toen de grote zonsverduistering van 19.plaats vond, bleek Palembang, Pladjoe, de ideale plaats op aarde te zijn om wetenschappelijke waarnemingen te doen. Er kwamen veel geleerden naar dat stadje toe en het gonsde van wijsheid. Op die belangrijke dag stonden de grote mensen met zwarte glaasjes voor hun ogen naar de hemel te turen. Het werd vreemd schemerig, de vogels gingen naar bed, de zon zag je niet, of alleen een randje ervan? De toekangs op het huis in aanbouw sloegen op ketels en tong-tongs en schreeuwden. Nog zie ik de silhouetten van die mannen op de staketsels van dat huis. De weg naar de kleuterschool, vlakbij, leidde langs een soort pendopo. In plaats van muren werden de zijkanten gevormd door vertikaal staande plan ken, met een tussenruimte er tussen, waar je doorheen kon gluren. Wat ik nooit deed. Het was een griezelige plek, van binnen donkeren waarschijn lijk een heilig graf of zo. Soms klonk er van binnenuit een donker gemonkel van mannestemmen in gebed. De fröbelschool, zoals dat toen nog heette, stond ongeveer in het water. Achter een houten balustrade groei den grote, olifantsoorachtige bladeren in het water. Na een regenbui stond er middenop de bladeren, in het kuiltje waar de steel van onder vastzat, een prachtige, regenboogvonkende drup pel te pronken. Alle kinderen hadden altijd wel ergens een Verband, om benen, knieën, of hals, tegen keelpijn. Men zei dat de grond er zo besmet was, alle wondjes infecteerden meteen tot zweren. Naast de brugachtige overloop van huis naar bediendenkamers, bad kamer, toilet en keuken, die er haaks opstonden, bevond zich de gemetsel de regenbak, waarin alle water van het dak werd opgevangen en waar je de hele droge tijd mee moest doen. Waterleiding bestond toen nog niet. Voor drinkwater moest het eerst ge kookt worden en dan ging het door de Berkefeld filter, die iedereen bezat. Eens kreeg mijn moeder krokodille- eieren cadeau, om in de zon te laten uitbroeden, op de regenbak. Ze ston den in een doos nat zand en nu maar wachten tot het wonder zou geschie den dat er kleine krokodilletjes uit zouden komen. Zo ver is het nooit gekomen, goddank. Achter het huis begon dus het rubber- bos, waarin talloze apen woonden. Die lustten ook wel eens een eitje. Ineens zat er dan zo'n slimmerd op de regen bak, gapte haastig een ei uit de doos, nerveus van het gekrijs van de bedien den, drukte hij dan snel het ei plat, smeerde de hele inhoud in zijn bek en over zijn gezicht en handjes aflikkend maakten ze zich dan snel uit de voeten, weer de boom in. Via de brug-overloop kwam je in de bijgebouwen, de badkamer en de WC onder andere. Het waren nog heel primitieve toestanden. De badkamer was een donker hok met een deur, een grote martavaan met water, een gajong, wat haken aan de houten wand en hoog in de achterwand een klein raampje. Het water liep tussen de planken door gewoon op de grond, een meter of zo lager. Nu vonden de apen het enig als er iemand ging baden, dan verdrongen ze zich op een tak die voor het raampje hing en gluurden naar binnen naar die rare, blote wezens. Grote opwinding onder hen als ik begon te brullen, wanneer mijn haren gewassen moesten worden en als er zeep in mijn ogen kwam! Geregeld ging mijn moeder op een groene fiets naar de tennisbaan, een eind verderop. Achterop zat ik in een mandje. Het waren twee banen naast elkaar, met ertussenin een soort thee huisje. Zij nam een mandje mee, zo'n chinees, mooi ding, met theepot en kopjes erin. Ik verveelde me ongelukkig en moest me zoethouden met een mozaïekdoos, of een kaleidoscoop. Die kaleidoscoop had ik snel uit elkaar gehaald om te weten waar dat glas gerinkel toch vandaan kwam. Straf natuurlijk: "je krijgt nooit meer zo iets". Dat hoefde ook niet meer, ik weet tot op heden hoe het er van binnen uitziet. Daar in Palembang heeft zich ook mijn zwartste nacht afgespeeld. Mijn ouders gingen uit en op een stoel, in mijn kamertje, stond, in een waskom met veel water, een lampoe templek. Blijk baar vond ik het toch niet licht genoeg en heb die pit eens flink hoog opge draaid. De volgende morgen werd ik wakker door de ontstelde kreten van mijn moeder. Alles zwart!! Klamboe, beddegoed, spinnewebben, de muren en ikke, de hele kamer Voor straf ben ik toen niet jarig ge worden. Hoewel ik er toen niet veel van begreep, ben ik er nü achter dat ik één jaar jonger ben dan ik dacht!!! Met deze opwekkende gedachte groet ik alle Palembangers eerbiedig, wie aan zo'n rivier heeft gewoond, na jaaa, segül! R. CARPENTIER ALTING luiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiuiiiij naar GEOPEND VAN: 9.30 - 1 7.00 uur ZATERDAGS geopend tot 16.30 uur WOENSDAGS de gehele dag GESLOTEN I SPUI 167a - DEN HAAG I 1 TELEFOON 070 - 60 48 85 Hiiiiii illinium li iiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii ui minimi ii minium minimi ii ii min mi 19

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1988 | | pagina 19