BRIEVEN-
OVER
(Vervolg: "175 jaar Huis Paku Alam")
wicht in de uitgaven en ontvangsten
van het rijk bereikt, zij het niet op een
gemakkelijke manier: de Pangeran
controleert alles zelf, vaak buiten de
officiële ambtenaren om, die veelal
niet goed functioneren. Niet alleen op
financieel gebied, maar ook op agra
risch gebied doet Pangeran Notodiro-
djo veel en goed werk, waardoor hij
een blanco mandaat van Paku Alam V
krijgt om zijn agrarisch werk te doen in
het landschap Adikarta, waar hij werkt
als zijn vaders rechterhand.
In 1892 wordt het gewapende korps
opgeheven. Dit was intussen in 1870
uitgebreid tot een half bataljon Infante
rie en een compagnie Cavalerie. Tot
zijn dood op 26 november 1900, na 22
jaar geregeerd te heben, leidt Paku
Alam V met krachtige hand de zaken
van zijn rijk.
Opvolger is zijn oudste zoon, Pangeran
Harya Natakusuma. Hij heeft zijn vader
steeds bijgestaan tijdens zijn bestuur,
ondanks dat hij geen sterk gestel
heeft. Het grootste gedeelte van de
werkzaamheden wordt op zijn jongere
broer, Pangeran Harya Notodirodjo,
overgedragen. Nadat hij op 11 april
1901 als Paku Alam VI geïnstalleerd is
overlijdt hij reeds op 8 juli van het
volgende jaar.
Zijn zoon Raden Mas Surarjo wordt
zijn opvolger, maar omdat hij nog de
Hogere Burgerschool bezoekt, wordt
er een voogd-regent aangewezen.
Eerst is dit Pangeran Harya Sasranin-
grat en later Pangeran Harya Notodi
rodjo. Pas in 1907 wordt hij benoemd
tot Pangeran Harya Adipati Prabu
Suryodilogo, Paku Alam VII.
Veel leert deze jonge vorst van zijn
oom Notodirodjo, die hem successie
velijk op de hoogte brengt van alles,
wat het hoofd van het Paku Alamse
Huis moet weten. Dankbaar voor de
goede leiding en een groot vertrouwen
hebbende in het beleid en de degelijke
werkkracht van zijn oom, benoemt hij
de oude Pangeran (50 jaar in 1908) tot
hoofd van de Administratieve dienst,
afdeling Financiën, Onderwijs en
Openbare werken.
In navolging van zijn vader geeft ook
Pangeran Notodirodjo zijn kinderen,
zowel de jongens als de meisjes, een
goede opvoeding en een goed onder
wijs. Bijna allen studeren zij in Neder
land. Een van hen is de bekende
schrijver en dichter Raden Mas Noto
Soeroto.
Tot aan zijn plotselinge dood op 22
mei 1917 blijft Pangeran Notodirodjo
zijn werk doen. Doordat hij tijdens
twee Paku Alams een regentschap
heeft vervuld, wordt hij binnen de
familie als een vorst gezien, zij het
zonder de vorstentitel.
Paku Alam VII is evenals zijn oom
macon. Hij huwt met Gusti Bendara
Raden Ajeng Retno Puoso, een dochter
van Susuhunan Paku Buwana X van
Surakarta, waardoor er een sterke So-
lose invloed aan het hof komt, welke
nu nog te zien is.
Hij overlijdt in 1937, waarna op 12
april van dat jaar het nieuwe hoofd van
het Paku Alamse Huis wordt geïnstal
leerd, de vroegere Raden Mas Sularso
wordt de nieuwe Paku Alam VIII die
hiermee zijn vader opvolgt.
Door de turbulente ontwikkelingen en
het uitroepen van de Republiek Indo
nesië is er veel veranderd. De vorsten
regeren slechts in hun paleis en over
hun familie, daarbuiten hebben zij
geen vorstelijke macht meer, alleen
nog maar aanzien bij de bevolking. De
in 1937 geïnstalleerde Paku Alam VIII
woont nog steeds in zijn Pura Paku
Alaman en heeft naast de Sultan van
Yogyakarta het vice-gouverneurschap
over de speciale provincie Yogyakarta
gekregen, en is hierdoor de Gouverneur
van de plaats Yogyakarta. In deze
functie stelt hij zich nu in dienst van
het volk dat eens hem en zijn familie
generaties lang diende.
ZWERVEND TUSSEN ZEE EN ZON
Het artikel "zwervend tussen zee en
zon" door Victoria Kaulbach deel III
(Moesson 15 febr. jl.), betreffende het
varen op het ss. "De Klerk" van de
KPM is spijtig genoeg nogal onvolle
dig.
Ik ben zelf stuurman op dat schip
geweest, in 't jaar 1934, en o.a. de
opgegeven route van lijndienst 51 was
uitgebreider dan is weergegeven. De
route die wij voeren liep na Soerabaia
tóen naar Padang Baai op Bali, daarna
de oversteek naar Ampenan op Lombok
en vervolgens via Soembawa, Bima
(soms via Sapeh op Soembara) naar
Laboean Badjo en Endeh op Flores,
daarna naar Koepang op Timor. Indien
er lading aanbod was op de oostkust
van Portugees-Timor gingen we via 2
kustplaatsjes waar mais geladen werd
naar het eiland Kisar met kustplaatsje
Wonreli.
Over dit eiland bestaat het verhaal, dat
er in de VOC-tijd een compagnie of
enkele pelotons soldaten werden ver
geten weg te halen, zodat deze militai
ren zich met de bevolking mengden en
grote stoere mannen hierdoor als
nakomelingen op dit eiland voor
kwamen. Wij hadden zo n Kisarees
als kwartiermeester/roerganger aan
boord.
Na Kisar, waar we op en neer hielden,
omdat er wegens de diepte niet ten
anker kon worden gegaan, werd Timor-
Dilly aangedaan, waar o.a. koffie werd
overgenomen.
Vervolgens weer naar Koepang, waar
sapi's en karbouwen werden geladen
alsook grote partijen dengdeng. Toen
naar Roti en Savoe en weer naar
Endeh. Van Endeh naar Waingapu en
Waikelo. Op beide plaatsen kregen we
koeien en karbouwen aan boord, ter
wijl op Roti alsook Savoe sado-paar
den werden overgenomen. Soms ook
paarden van Waikelo en Waingapoe.
Na Waikelo ging het Bima-waarts
waar de hoofdlading meestal manden
met rode uitjes was. Al eerder hadden
we ook partijen peper, kruidnagelen
en foelie geladen, die bij 't ontbreken
van passagiers in de 1e klas in alle
hutten en de salon werden gestuwd,
vanwege de gevoeligheid en kostbaar
heid van die lading.
Zoals misschien niet bekend is, was
het 1 e klasse dek, plus salon eronder,
gelegen op het achterdek, waar men
met 'n brede trap vanaf dat dek in de
salon kwam, waar omheen de hutten
lagen.
Wel, vanaf Bima via Soembawa ging 't
dan weer naar Ampenan, waar wij van
de meereizende handelaren grote par
tijen van de beroemde Ampenan-
satees kregen aangeboden.
Van Ampenan naar Boeleleng, die alle
bei varkens afscheepten, waarna de
reis via Soerabaia naar Tg. Priok ging.
Tot slot: wat betreft de meevarende
laad-los koelies die in Ampenan aan
boord kwamen, moet mevr. Kaulbach
zich hebben vergist. Wij namen altijd
Makassaarse batjo's aan boord voor
dit werk en die kwamen in Soerabaia
op het schip. In Ampenan kwam wel
een zwerm handelaren aan boord met
een hoop waren die zij meestal aan
dek rondom zich heen opstapelden.
Zij waren dus dekpassagiers en moes
ten voor de waren "overvracht" be
talen. De 2e stuurman nam daar de
maat van. j R H w ISRAËL
Naschrift:
De heer Israël heeft volkomen gelijk
als hij stelt, dat het artikel III "De
Kleine Soenda-eilanden", zoals hij
zegt "nogal onvolledig" is, en dat de
route van de lijndienst 51 uitgebreider
was dan werd weergegeven. De ver
korte beschrijving geschiedde echter
zeer bewust ter wille van de leesbaar
heid van het artikel, omdat daarbij mijn
bedoeling voorzat, een globaal over
zichtvan zulk een reis te geven, en niet
om een exacte en gespecificeerde
opgave van b.v. welke goederen waar
geladen werden.
Indien er een volledigheid en een
daarbij behorende zeer hoge graad
van nauwkeurigheid vereist zou zijn,
dan zou dit meer eigen zijn aan een
boekwerk.
De inrichting van het ms. "De KLerk" is
mij uiteraard bekend, omdat ook ik als
stuurman op dit schip gevaren heb,
doch een beschrijving daarvan zou
zich eveneens meer lenen voor een
eventueel later uit te geven boek, en
werd daarom weggelaten.
Voor wat betreft de meevarende koelies
merk ik op, dat deze inderdaad in
(lees verder volgende pagina)
18