Herinneringen aan
Jogjakarta en de Kraton
Door Mevr. M. v. Lith-v. Schreven
Hoofdingang van de Kraton in Jogja.
Mijn man werd in 1933 door Gouverneur en Sultan aangesteld als hoofd der
Financiën op de Kapatian. Hij moest dus de centjes van het sultanaat (van het
hele gewest) beheren en werd daardoor Abdidalam, zoals het heette in de
Kraton. Hij moest daar o.a. aanwezig zijn bij alle feestelijke gelegenheden en
bezoeken, die er plaats vonden en dat waren er nogal wat. Het was een enig en
afwisselend beroep en we hebben in Jogjakarta tot de oorlog met Japan uitbrak,
een heerlijke tijd gehad. Vele weekends werden in Kalioerang doorgebracht,
een verrukkelijk oord op de helling van de Merapi gelegen, eerst in de
bungalows van de Kraton, later in ons eigen huis, 1000 m hoog met een prachtig
uitzicht op de bijna altijd rokende of vuurspuwende vulkaan, die haar voornaam
ste uitloper had in het diepe ravijn achter ons huis, vanwaar we ook de lichtjes
van de stad Jogjakarta zagen twinkelen.
Al heel gauw voelde de Kraton het
aan dat mijn man was geschapen voor
het werk dat hij moest doen, geliefd bij
de eenvoudige mensen rhet wie hij te
maken had, geacht bij de sultan en zijn
familie en bevriend met zijn mede
werkers op de Kepatian (het ministerie
in het klein). Wij raakten bevriend met
de fam. Resink, die ontzettend veel
voor de oosterse samenleving gedaan
heeft.
Ons bezoek ter kennismaking vond in
de Kraton plaats waarbij ook prinsessen
aanwezig waren, die Nederlands spra
ken. Zij kregen onderwijs van een
Nederlandse dame. De Sultan wilde
geen fouten maken en sprak Maleis.
Hoe het gebeurde weet ik niet. Ik
kreeg een kopje thee op een smal
wankel plateautje aangeboden en voor
ik het in mijn handen kon nemen,
kantelde het kopje en de hete thee
gulpte over mijn zwangere buik en
maakte een donkere streep op mijn
blauwe japon van mijn middel tot mijn
knieën. Consternatie - maar alles bleef
vrolijk voortgang vinden.
Een paar weken later op een feestavond
- de gamelan speelde, de atmosfeer
was geurend van melatibloesems - de
gasten kwamen, ik maakte mijn knie
buigingen voor de vriendelijk lachen
de vorst en groette zijn broer, de
dansmeester prins Tedjokoesoemo,
een lange tengere, aristocratische
verschijning. En daar sloeg hij zijn arm
om mijn middel, trok mij even terzijde
en zei: "Je moet het weten, ik moet
het je zeggen: maar je man heeft van
een Kepatian roesak, een Kepatian
baroe gemaakt. We zijn zo blij, dat hij
er is."
En nog weer een paar weken later
kwam er een auto van de sultan met
een waardigheidsbekleder, voor ons
huis rijden met een epistel: de sultan
wilde ons een tegenbezoek brengen,
maar hij moest eerst controleren of
ons huis er wel geschikt voor was.
Want hij en de prinsesjes moesten
door ons in één kamer ontvangen
worden. Maar er moest een ander
vertrek zijn voor zijn gevolg en de
dragers van alle vorstelijke attributen.
Ook moesten er ongeopende flessen
met dranken geserveerd worden, ja
liever nam hij zijn eigen dranken mee!
Ons huis werd goedgekeurd.
We zouden de datum van bezoek
nader horen. Jemineetje, vol verwach
ting klopte ons hart. Sam Koperberg,
iedereen die in Jogja geweest is, kent
Sam wel. Hij bekleedde een bijzondere
vertrouwensfunctie en was een leiden
de figuur van het kunstmuseum, later
secretaris van het Java-instituut, leende
ons een rode loper, die vanaf de straat
tot onze voordeur leidde.
En hij versierde ons huis met de prach
tigste orchideëen uit zijn tuin. De zit
stoelen in de ontvangkamer werden zo
gezet, dat de fauteuil voor de sultan,
enige decimeters naar voren geschoven
stond.
Het is half acht 's avonds. De auto met
de gouden songsong komt aangereden
met daarachter de volgauto's. Hij staat
stil voor ons huis en de sultan met de
hoogwaardigheidsbekleders schrijden
over de rode loper ons huis binnen. Al
gauw lopen de straten vol met mensen,
die van dit schouwspel willen genie
ten. Hun vorst in hun woonwijk.
Alles verloopt naar wens. Na een half
uurtje staat ons zoontje van 4 jaar in de
deuropening van de kamer, gekleed in
zijn wit matrozenpakje met in zijn
handjes een zilveren schaal met bon
bons. Die mag hij presenteren. Hij is
goed geïnstrueerd. Hij maakt drie
hoofse kniebuigingen, voor hij bij de
sultan is aangeland, die duidelijk ple
zier heeft in de hele vertoning. Als
iedereen van de bonbons genomen
heeft, vlijt hij zich rustig neer op de
armleuning van de stoel van een van
de prinsessen, die een geanimeerd ge
sprek met hem begint.
Hoe oud hij is en waar hij op school
is. Op de Mulo school, zegt hij. Vrolijk
gelach. Ik leg uit, dat de kleuterschool
in een van de vertrekken van de Mulo
school is gehuisvest.
Dan vragen zij, of ze het huis mogen
zien! "Vindt papa dat wel goed", vraag
ik. "Als u het vraagt, denk ik van wel".
Nou ja, dan steek ik maar van wal.
En ja hoor, het mag. Zo verdwijnen wij
de gang in, waar zij onmiddellijk als
blijde vogeltjes alle statigheid verlie
zen, geen kamer wordt overgeslagen.
Aan de trekker van de WC wordt
getrokken. Zo iets vond je niet in het
oude paleis. In de slaapkamer van ons
zoontje worden de kasten geopend en
alle kleertjes worden bekeken. Of ze
van mijn boeken mogen lenen? Vraag
dat thuis maar aan papa.
Enige dagen later verschijnt inderdaad
een auto-met de oudste dochter van de
sultan - de Ratoe Pembajoen. Zij ver
zorgt ook het eten van haar vader.
Te veel vergiftigingen vinden plaats,
die voorkomen moeten worden. Zij
zoekt nu ook de boeken uit mijn
bibliotheek voor haar zusjes.
Zij is getrouwd met Pangeran Pakoe-
ningrat, die in de Kepatian door mijn
man opgeleid moet worden om hem
eens op te volgen. Zij hebben 3 kinde
ren, twee zoontjes en één dochtertje.
4