Jean Gelman Taylor Smeltkroes Batavia door drs. G. L. Cleintuar EUROPEANEN EN EURAZIATEN IN NEDERLANDSE VESTIGINGEN IN AZIË Voor mij ligt wat doorgaat voor een vertaling van het in 1983 bij de Universiteit van Wisconsin (U.S.A.) verschenen boek door dezelfde Australische schrijfster getiteld: The Social World of Batavia; European and Eurasian in Dutch Asia. Het bijzondere van Jean Gelman Taylors boek ligt niet zozeer in de presentatie van nieuwe feiten, want wat zij in haar boek bijeen brengt is voor het overgrote deel bekend, zij het nogal verspreid voorkomend materiaal. Het belang ligt ergens anders. JEAN G. TAYLOR Jean Taylor werd geboren in 1944 in Australië. Zij is opge leid aan het 'Presbyterian Ladies College', de eerste school van Australië die vrouwen opleidde voor de universiteit. Zij studeer de aan de universiteit van Melbourne Indonesische ge schiedenis. In 1967 bezocht Taylor voor het eerst Indonesië ten behoeve van haar doctoraal studie. Haar dissertatie, waarop zij in 1978 aan de Universiteit van Wisconsin promoveerde, behandelt de sociale geschie denis van de Nederlandse kolo niale samenleving in Azië. Haar interesse gaat uit naar de VOC- samenleving en -cultuur, de ko loniale literatuur en de 'tempo doeloe'-periode. de tendentie het telkens glansrijk van de eerste. In Nederland en daarbuiten is dit voor het éérst dat een geschiedenis van 'Europeanen' in Oost-lndië verschijnt die - niet is geschreven als imperialistisch verlengstuk van Nederlands 'vader landse geschiedenis' (zoals dat door gaans gebeurde vóór 1940); - noch als schaamteverwekkende of verwaarloosbare en dus af te kappen zijtak van een geschiedenis van de Nederlandse Stam (zoals na 1950 vaak het geval was); - en evenmin als een 3/2 eeuw geduurd hebbend intermezzo en/of voorspel tot Indonesia's staatkundige eenheid en onafhankelijkheid (zoals onder andere Dr. L. de Jong heeft gedaan). Het compleet nieuwe - en hoe lang hebben wij er niet op moeten wachten! - is dat mevrouw Taylor de geschiede nis van 'wettige Europeanen' in Oost- lndië (het huidige Indonesië) heeft beschreven als ware die bezien door hun ogen en verteld vanuit hun eigen belangen en met hun zelf-ontwikkelde samenleving en cultuur als levend decor; niet ver weg maar steeds on middellijk om hen heen. Zij wilde niet opnieuw het licht laten vallen op de veroveringen, de gebieds uitbreidingen en de vestigingen van Nederlands gezag. Niet de economi sche en politieke betrekkingen of de handelswinsten van de V.O.C. (Ver enigde Oost-Indische Compagnie), waarover zoveel anderen al hadden geschreven, interesseerde haar. Maar wel de maatschappelijke betrekkin gen tussen Nederlanders en Aziaten, en vooral de invloed van in Azië ge boren en opgevoede vrouwen op de koloniale heersende elite. Zij slaagt er in aan te tonen, dat zich een Indisch clan-systeem ontwikkelde, waarin af stamming getraceerd kan worden, niet via mannen maar langs de lijn van vrouwen die in Azië geboren waren uit Aziatische en Europese voorouders, en met behulp waarvan manlijke im migranten uit Nederland kongsi's vormden om de lucratieve en invloed rijke posities binnen de Compagnie in handen te krijgen. Aan het vroegere verhaal van heroïsche Nederlanders overzee en de lange rij gouverneurs- generaal voegt zij een nieuw, op zijn best altijd erg onderbelicht element toe: de onbetwistbare - maar door velen naar het veilige onderbewustzijn verdrongen - rol van Aziaten bij het scheppen van de koloniale cultuur. Deze cultuur is een mestiezencultuur en het woord mesties wordt door haar overal gebruikt voor personen van gemengde Aziatische en Europese afkomst, alsmede voor de cultuur die zich vormde in de Nederlandse vesti gingen in Azië en die ontstond uit de ontmoeting van vele volken uit Oost en West, vooral in de hoofdvestiging van de Compagnie: Batavia, de smelt kroes inderdaad. De term 'mesties' kenmerkt een cultuur die door veel méér dan Nederlandse en Indonesische invloeden wordt be paald. De migranten op de Nederlandse schepen naar Azië vertegenwoordigden vele staten in Europa. En de plaatselijke volken waartussen zij leefden omvat ten naast alle mogelijke soorten Indo nesiërs ook Indiërs, Japanners, Chine zen en afstammelingen van een vroe gere ontmoeting tussen Oost en West: de verbintenissen van Aziaten en Portugezen. Om het belang te begrijpen van me vrouw Taylors boek voor ons, levend in 1988, doen wij er goed aan voor 'mestiezencultuur' te lezen: cultuur van Indo-Europeanen, want die is het die wij hier in zijn wisselende gedaan ten door de eeuwen heen zien ver schijnen. Al vanaf het allereerste VOC- optreden in Azië hebben twee tegen gesteld gerichte tendenties eigenlijk steeds om de voorrang gestreden. De ene was die welke met de vestiging van Nederlanders een 'tropisch Neder land in Azië wilde scheppen en daar voor onder andere de Nederlands Hervormde godsdienst, de Nederland se taal en de Nederlandse cultuur in brede zin als instrumenten gebruikte. En een andere tendentie die je realis tische aanpassing aan het Aziatische milieu' zou kunnen noemen. Tot diep in de negentiende eeuw won de twee- Dat begon al bij J. P. Coen die zijn denkbeeld, om een volksplanting naar Nederlands model op Java te vestigen ter ondersteuning van het centraal koopmans 'rendez-vous' Batavia, zag mslukken en inzag dat Batavia met meer kans van slagen bevolkt zou moeten worden met nazaten van Nederlandse (Europese) mannen en (deels-)Aziatische vrouwen. De argu menten ten gunste van een vestiging gebaseerd op burgerfamilies van Ëuraziaten (wij zouden zeggen: Indo- Europeanen) en nfet op die van immi granten uit Nederland, vinden we bij mevr. Taylor uitgebreid terug. Die argumenten bleken zó sterk, dat ze tweehonderdvijftig jaar lang hun gel digheid bleven behouden. Slechts weinig vrouwen uit Nederland immi greerden vóór de opening van het Suez-kanaal in 1869. Die hele periode door was men voor een versterking van de handels-nederzettingen aan gewezen op Aziatische of deels-Azia- tische vrouwen en hun nageslacht, terwijl men zich van hun loyaliteit verzekerde door calvinistische doop, het geven van een Nederlandse (of Portugese) naam en door hen voor de wet aan Nederlanders gelijk te stellen. Tezelfdertijd ontwikkelde zich een mestiezen-samenleving en een mes tiezen-cultuur die vergaande aanpas singen en ontleningen aan de Azia tische omgeving in brede zin vertoon de. Daarover wil ik kort het volgende opmerken. De bestuurs-elite van de Compagnie in Azië, in het begin getrouwd met blanke vrouwen die rechtstreeks uit Neder land kwamen en na het verstrijken van hun ambtsperiode met hun gezinnen terugkerend naar patria, ging er vanaf 1636 steeds vaker toe over te huwen met vrouwen die al vele jaren in Azië hadden verbleven of in Azië waren geboren, dan wel Euraziatisch (van gemengde afstamming) waren. 14

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1988 | | pagina 14