Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog EPILOOG Het is vanzelfsprekend, dat een bespreking van deel 12 (Epiloog) van het werk van Dr. L de Jong beperkt blijft tot hoofdstuk 7: De worsteling met de Republiek Indonesië. In dit geval is er nog een belangrijke reden daarvoor. Immers, de eerste versie van dit hoofdstuk werd zoals gebruikelijk aan verschillende personen gezonden voor commentaar. Dit heeft er, zoals bekend, toe geleid dat er een hevige deining onder de Indische gemeenschap hier te lande ontstond. Niet alleen werd het manuscript fel bekritiseerd, maar er werd zelfs gedreigd de auteur terzake een proces aan te spannen. Los van de vraag of dit laatste tot een wijziging van de tekst, opgelegd door de rechter, zou hebben geleid, moet toch geconstateerd worden dat de auteur zich in die eerste versie heeft laten gaan. Hij was daar zichzelf, d.w.z. pur sang anti-koloniaal. Daarom liet het hem eigenlijk koud, wat aan Indone sische kant aan excessen was gepleegd, terwijl hij de Duitse en Japanse oor logsmisdaden zo breed heeft uitge meten. In die eerste versie liet dr. de Jong na historicus te zijn, die zich als taak moet stellen zoveel mogelijk feiten te achterhalen en die in zodanige vorm weer te geven, dat de lezer er een causale volgorde in kan zien. Hiermee wil ik slechts aangeven, dat er terecht protest werd aangetekend tegen de wijze, waarop hij de excessen aan Nederlandse kant in het oorspronke lijke manuscript heeft beschreven en beoordeeld, of beter: veroordeeld. Daarmee heeft die actiegroep hem als historicus ongetwijfeld een goede dienst bewezen. Dit schrijvende wil echter niet inhou den, dat ik de thans afgedrukte tekst vanzelfsprekend als een wezenlijke verbetering in historisch-wetenschap- pelijke zin zie. Dat willen wij hier juist nagaan. In de eerste plaats heeft de auteur wel aandacht besteed aan de eigenlijke bersiap-periode, de maan den tussen de officiële overgave van Japan en het einde van 1945. Wat er daarna gebeurde met betrekking tot het optreden van Indonesische strijd groepen, op Java bijvoorbeeld, tegen hen die ervan verdacht werden de Nederlandse zaak toegedaan te zijn, doet dr. de Jong af met enkele alge meenheden. De schrijvers die hij ci teert, hebben daar inderdaad weinig aandacht aan geschonken. Die hebben zich meer toegelegd op de politieke schermutselingen tussen Nederland en de Republiek. Op zich waren die ook meer spectaculair dan de vernede rende en mensonwaardige toestanden in de talloze Republikeinse gevange nissen en kampen, waar duizenden Nederlandse en niet-Nederlandse burgers opgeloten zaten. Het leven daarin was in bepaalde opzichten vre selijker dan in soortgelijke Japanse onderkomens in bezettingstijd. De auteur gaat daaraan helaas voorbij, juist op een tijdstip dat gegevens hierover van belang zijn voor o.m. Indische WUBO-cliënten. De uitvoe ring van deze Wet voor uitkering aan Burger-oorlogsslachtoffers stagneert wegens het gebrek aan feitenmateriaal uit die na-oorlogse periode. Ook de immateriële problematiek van deze cliënten is een instantie als het ICODO onvoldoende bekend. Een onderzoek in archieven buiten het RIOD zou ongetwijfeld onthullende gegevens hebben opgeleverd ter nadere adstruc tie van de Indonesische excessen. Vooral waar de Indische gemeenschap in ons land dr. de Jong in eerste instantie ziet als "Rijksgeschiedschrij ver" is het voor hen van groot belang wat hij in zijn "Rijksgeschiedwerk" over de "Indische Nederlanders" in die "onvergetelijke" periode van ellende en machteloosheid zou schrijven. Daarin moeten zij - deze Rijksgenoten uit de Oost - zich ook nu, in deze definitieve afgedrukte versie, zeer teleurgesteld voelen. In tegenstelling tot hetgeen de Leidse hoogleraar Schöffer over dr. de Jong schrijft, moet ik in dit opzicht consta teren: dr. de Jong heeft niet één Republikeinse gevangenis, niet één Republikeins kamp of ander mens onwaardig onderkomen vermeld, laat staan beschreven. Duidelijk een ge miste kans, voor de auteur maar ook voorde Indische gemeenschap hier te lande. Over de verdere gang van zaken in het Indonesisch-Nederlandse conflict is reeds veel door anderen geschreven. Wie niet in de gelegenheid ge weest is die uitgebreide literatuur te lezen, kan volstaan met het compen dium dat dr. de Jong daarvan in de rest van hoofdstuk 7 heeft weergegeven. Zoals gebruikelijk is het goed door timmerd en met verve geserveerd. Dat is de auteur op zijn best. Veel nieuws is er echter voor de regelmatige con sument van die literatuur eigenlijk niet in te vinden. Een bespreking van dit deel van het hoofdstuk laat ik daarom achterwege. Wie zich wil oriënteren op de politieke verwikkelingen in Nederland, in herbezet Nederlands- Indië, in de Republiek Indonesië en tussen Nederland en Indonesië, of op de politionele acties en de nasleep daarvan, die moet het boek maar ter hand nemen. Tot slot nog een opmerking. Zoals gebruikelijk is er ook een datum- lijst aan deel 12 toegevoegd. Hoewel die duidelijk gerelateerd is aan data, die de auteur in zijn eigen tekst in dat deel heeft vermeld, getuigt ze van weinig inzicht in hetgeen in de Indische gemeenschap hier te lande leeft. Immers, onder de maanden augustus en september 1945 staat niet één datum vermeld, waarop de werkelijke bevrijding van enig deel van de archipel heeft plaatsgevonden. Com mentaar lijkt mij overbodig. DR. R. DE BRUIN "Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog" deel 12 (Epiloog) door dr. L. de Jong. Staats uitgeverij. Prijs f 79,50. Verkrijgbaar bij boekhandel Moesson. Op blz. 348 van deel 9 van de rijksgeschiedschrijving over de Tweede Wereldoorlog schreef dr. L. de Jong o.m.: die verbittering had evenwel te maken met de gebeurtenissen die zich afgespeeld hebben tus sen het einde van de tweede wereldoorlog en de overdracht van de souvereiniteit over Neder- lands-lndië door Nederland aan de Republiek Indonesië (29 december '49) - gebeurtenissen welker beschrijving buiten onze opdracht valt." Toen de Tweede Kamerleden Den Uyl en Knol in 1987 aan de regering vroegen of een rege ringsopdracht voor historisch onderzoek inzake Indonesië 1945-1950 niet wenselijk zou zijn, antwoordde minister-presi dent Lubbers ontkennend. Deel 12 is inmiddels verschenen met daarin uitgebreid aandacht voor "de worsteling met de re publiek". In de "Gooi en Eem- lander" van 16 april jl. zegt De Jong: "eigenlijk is hiermee (deel 12, Red.) voor het eerst een goed handboek geschreven over de Indische kwestie". Conclusie: wel of geen regerings opdracht, De Jong heeft er lak aan. Hij schrijft gewoon en de Staat knikt en geeft op staats kosten zijn boeken uit. Maar over een tijdje herinnert nie mand zich dat meer. Dan tellen alleen de boeken van De Jong die door de Staat zijn uitgegeven en dus wel waar zullen zijn. Redactie 5

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1988 | | pagina 5