Onmiddellijk werd alarm geslagen en met man en macht gezocht naar de verdwenen patiënt, waarbij wij hulp kregen van andere agenten, die nieuws gierig op de kade stonden. Aangezien de boot bijna wilde ver trekken, zag het er zwart van de mensen. Waarschijnlijk familie van vertrekken- den enz., maar het bemoeilijkte onze taak om de man te vinden. Van één van de verplegers van de vaste ploeg van het gesticht hoorden wij dat de patiënten een bijzondere voorkeur hadden voor het zich verber gen in regentonnen. Pontianak, een stad gelegen aan de evenaar en aan de Kapuas, heeft geen waterleiding. Daarom wordt het regen water in grote tonnen opgevangen. Het water om te baden en te wassen moesten wij uit de parrids (grote brede sloten) scheppen, wanneer bij vloed het water van de Kapuas het hoogste niveau heeft bereikt. Het water was dan schoon en helder. Bij het zoeken naar de patiënt werd tijdens de route van de haven naar het gesticht en terug alle regentonnen die wij tegenkwamen gecontroleerd. Het zal tegen 17.00 uur zijn geweest dat de man gevonden werd in een omge vallen ton die met de bodem naar de straatzijde was gekeerd. Bij het over brengen van de man naar de auto verzette hij zich zo hevig, dat een verpleger hem een spuitje gaf, waarop de man in slaap viel. Aan boord werd de man door de verpleger in een hut op bed gelegd, waarna de hut werd afgesloten. Nadat wij alles opnieuw hadden geteld en gecontroleerd werd de kapitein gemeld dat alles in orde was, waarop het sein tot vertrek werd gegeven. Voor de agenten had ik een rooster samengesteld, zodanig dat er constant acht agenten binnen in de ruimte (dus tussen de patiënten) rondliepen in samenwerking met de zeven verplegers, die een eigen rooster hadden. Toen wij de haven van Pontianak verlieten, was het prachtig weer. Het begon al wat te schemeren. We zagen de prachtige ondergaande zon en honderden kalongs over de Kapuas vliegen. Er stond geen zuchtje wind en de oppervlakte van het water was spiegelglad. Ook aan boord was het rustig en met de patiënten hadden wij geen proble men. Tegen acht uur 's avonds werden de maaltijden aan hen verstrekt. Daarna bleven zij wat rondlopen en zich bezig houden met spellen die door de ver plegers werden verdeeld. Tegen elf uur gingen zij naar bed. De hele nacht bleef het rustig. Ik ging niet naar bed, maar bleef bij de deur zitten en had een overzicht zowel over het dek als over de ruimte. Tegen zes uur de volgende morgen, werden de patiënten gewekt om zich te wassen en te kleden. Ik ging naar de keuken om koffie en ontbijt voor allen te regelen, gaf de PHC. Moh. Ali opdracht in de buurt van de deur te blijven en ging mij ook opfrissen. Ook de tweede dag en nacht verliepen rustig, met uitzondering van een pa tiënt, die naar buiten wilde en door de dienstdoende agent werd tegenge houden. Deze man bleek later één van de meest lastige patiënten te zijn, die door de verplegers in de avond van een dwangbuis werd voorzien. Wij kregen ook bezoek van kapitein Voogel met zijn eerste stuurman, die de situatie kwamen opnemen. Beiden waren over de toestand tevreden, op één uitzondering na. Kapitein Voogel vond de temperatuur in de ruimte te hoog en gaf opdracht een patrijspoort te openen. Mijn argument, dat wij met zwakzinnigen te maken hadden die de vreemdste capriolen uithaalden, haalde niets uit. Er moest een patrijspoort open, en dat werd de eerste patrijs poort naast de deur (ongeveer drie meter van de deur). Ik plaatste meteen een agent bij de geopende patrijspoort. De derde, tevens laatste, dag aan boord - wij zouden ca. zes uur 's middags in Tandjong Priok arriveren - hadden wij zwaar weer. Er stonden hoge golven en het schip zwaaide heen en weer. Hier bleek, dat ik wat betreft het uitzoeken van de agenten voor het transport had misgekleund. Want tijdens de screening had ik als één van de eerste eisen staan: Geen last van zeeziekte. Ik kon toen kiezen uit Madurese, Buginese, Bandjarese agenten, die volgens hun zeggen nooit last hadden van zeeziekte. Op ca. vier uur varen van T. Priok waren er vijf agenten en vier verple gers zeeziek. Ik liet de resterende agenten de ver plegers helpen bij het geruststellen van de patiënten, die door het slinge ren van de boot zeer onrustig waren. Het zal tegen drie uur 's middags zijn geweest, dat ik naar de kapitein wilde gaan om te vragen hoe wij in Tandjong Priok moesten handelen bij het van boord gaan en of de patiënten nog eten kregen enz., toen ik, nadat ik ca. zes meter van de deur was verwijderd "ploemp" hoorde, alsof iets in het water viel. Het beviel mij niets, ik keerde mij om en holde naar de patiënten-ruimte. Bij de deur zag ik Moh. Said met gestrekte arm en wijsvinger naar de geopende patrijspoort wijzen terwijl hij riep: "Terdjoem, terdjoem". Toen ik bij de patrijspoort kwam zag ik de agent Abdul Azis half buiten de patrijspoort hangen. Ik greep hem bij zijn benen en trok hem naar binnen. Hij was volkomen overstuur en kon alleen maar roepen: "Lontjat, lontjat". Ik begreep dat er een man overboord was gesprongen en rende meteen naar de brug, waar ik de gezagvoerder waarschuwde voor wat er gebeurd was. Onmiddellijk werd alarm geslagen. Ik hoorde een bel hard rinkelen, en voel de het schip zwaar trillen, waarna het schip stil lag. Ik kreeg van de kapitein een kijker en ging met hem mee naar de brug. Het schip voer heel langzaam in de rondte. Wij zochten met de kijkers de opper vlakte van de zee af, maar ik zag alleen maar die hoge golven. Na ca. een kwartier zag de kapitein de drenkeling op een afstand van 500 meter. Het schip lag praktisch stil en er werd een vlet gereed gemaakt. Echter, de kapitein zag de drenkeling maar heel even boven water en toen verdween hij weer. Gedurende zeker een half uur werd het wateroppervlak met kijkers afgezocht. De arme man kwam echter niet meer boven en toen moest worden aange nomen dat hij was verdronken. Bij nader onderzoek bleek dat de man met zijn drinkbeker naar de agent toe was gegaan, waardoor de agent op wacht bij de patrijspoort en de agent op wacht bij de deur dachten dat hij om wat water wilde vragen. Vlak voor de patrijspoort aangekomen nam hij echter een aanloop en sprong over de agent precies door de patrijspoort de zee in. De patrijspoort is 1.83 meter boven het dek en heeft een middellijn van 43 cm. Wij vroegen ons af hoe dat moge lijk was, dat iemand in een sprong precies door die patrijspoort kon gaan, terwijl hij ook nog ziekenhuis kleding aan had die om zijn lichaam slobberde. Ondanks dat wij allen terneergeslagen waren, moesten wij nu extra op onze hoede zijn, om te zorgen dat dit niet meer kon gebeuren. De patrijspoort ging dicht, en wij gunden ons geen rust meer, daar de overige patiënten door het gebeurde erg opgewonden waren. Deze toestand duurde tot wij in Tandjong Priok aan kwamen. Hier wachtte ons wederom een ver rassing. De mensen en auto's die ons zouden opvangen waren er niet. Dus, terwijl iedereen reeds van boord ging, bleven wij achter. Het was onder tussen 19.00 uur geworden en ik vroeg de kapitein of de patiënten nog te eten konden krijgen. Dank zij de goede zorgen van deze man kregen wij nog te drinken en te eten. Ondertussen trachtte ik telefonisch contact te krijgen met de G.G.D. in Jakarta. De eerste malen lukte dat niet. "Sudah pulang", was iedere keer het antwoord. Uiteindelijk besloot ik Gro- gol - het zwakzinnigen instituut in Jakarta - te bellen. Ik had deze keer geluk. Het zou nog wel even duren, maar de hulp kwam eraan. Het zal tegen elf uur 's avonds zijn geweest dat er een konvooi van zes grote vrachtwagens ons kwam ophalen. De eerste die uitstapte was een dokter, die onmiddelijk de patiënten onder zocht. Na ongeveer een uur konden wij in de auto's stappen en reden wij naar Grogol. Hier moesten wij de nacht doorbrengen. De volgende dag na het ontbijt werd de reis voortgezet naar Bogor. Wij (lees verder volgende pagina) 11

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1988 | | pagina 11