De collecties zijn het waard VOOR INDISCHE GOUDEN SIERADEN G. MERKLE B.V. PRAATS Wat is kunst? Dat is een vraag waar je heel moeilijk bij kunt kijken en nog moeilijker over kunt praten. Wie heel prettig en vooral begrijpelijk over kunst en cultuur kan praten, is René Wassing. Dat komt omdat hij weet waarover hij het heeft. Wat hij mij gedurende die twee uren dat ik bij hem was allemaal verteld heeft over de Indonesische, vooral de Javaanse, kunst en cultuur is bepaald de moeite waard om door te geven. Alleen, ik kan dat niet. Hoe boeiend hij ook vertelt, als je op dat gebied een leek bent als ik, voel je alleen dat je nog erg veel moet leren. Maar René Wassing weet belangstelling te kweken. Aan Indische mensen wordt niet zelden een automatische kennis van bijvoorbeeld wayang en gamelan toegedicht, maar net zo min als veel Nederlanders het fijne weten van zoiets als de Tachtigers, zo weten Indische mensen niet allemaal alles over de pélog, om maar wat te noemen. Maar aan de andere kant: daarvoor zijn er juist mensen als René Wassing. Mensen die wel kennis hebben van kunst en cultuur en die kennis doorgeven via tentoonstellingen en publikaties bijvoorbeeld, want, zoals René zegt, "kennis van kunst en cultuur verrijkt je leven". René Wassing Tot voor kort was de 61 jaar geleden in Poerwokerto geboren René Wassing conservator van het Museum voor Vol kenkunde in Rotterdam. Hij is daar in 1955 gaan werken, begonnen als asisstent. René: "Als kind al had ik enorme belangstelling voor wayang en gamelan. Ik moest er alles van weten. Ik mocht van mijn ouders 's avonds met de djongos mee naar voorstellin gen en dat heeft mijn interesse alleen maar vergroot. Verhalen die je van de kokki hoorde, zijn ook bepalend ge weest. Die waren een ingang tot de wereld achter die van de Europese samenleving in Indië. Als je toen niet zo bent opgegroeid, is het te begrijpen dat veel facetten van de Indonesische kunst en cultuur je nu ontgaan. Wat voor mij vroeger belangrijke boeken waren, waren die platenalbums van Droste. Nu nog raad ik geïnteresseer den aan om met die albums te begin nen". In 1939 ging René naar Holland voor zijn verdere studie. Hier ook maakte hij de oorlog mee. In Leiden ging hij Indologie studeren, want dat hij terug zou gaan, stond voor hem vast. Als bestuursambtenaar kon en wilde hij dicht bij de bevolking staan. Omdat na de souvereiniteitsoverdracht geen be hoefte meer was aan bestuursambte naren, zwaaide hij om en koos voor Culturele Antropologie, toen nog Algemene Volkenkunde geheten. In '55 begon hij in Rotterdam, waar hij meer dan 30 jaar in verschillende functies zou werken, o.a. als hoofd conservator en adjunct-directeur. Maar in al die jaren heeft de afdeling Indonesië niet onder zijn direkte leiding gestaan, wel de afdelingen Afrika en later Oceanië. In 1960 werd René voor enkele jaren "uitgeleend": op Nieuw-Guinea werd hij gouvernements-antropoloog. Daar werd hij wereldnieuws, dat was in november 1961Hij had dat vooral "te danken" aan zijn reisgenoot: Michael Rockefeller, zoon van de bekende Nelson D. Rockefeller, gouverneur van de Staat New York en de latere vice- president van de Verenigde Staten. René was toen staflid op het Kantoor voor Bevolkingszaken en was o.m. belast met ethnologisch veldwerk en onderzoek. Eind november 1961 be geleidde hij Michael Rockefeller op een tournee in het Asmat gebied aan de zuidkust. Om kort te gaan: tijdens deze tocht is Michael Rockefeller ver ongelukt. De wereldpers heeft er bol van gestaan. 30 Jaar museum-werk en we mogen aannemen dat René Wassing daarin zijn sporen heeft verdiend. Heeft hij ook het gevoel dat al die bezoekers in de loop der jaren werkelijk iets van hun museum-bezoek hebben overgehou den. René: "Ik ben daar niet al te optimistisch over. En dan vraag je natuurlijk wat dan het nut is van een museum. De collecties zijn het, die zijn het waard om getoond te worden. Ik heb het altijd fijn gevonden om mensen iets over de voorwerpen en de daarachter liggende wereld te kunnen vertellen". Was Indonesië op zijn werk niet zijn direkte afdeling, thuis was dat wel zo en daar vond hij zijn vrouw Rita naast zich, die tot voor kort conservatrice van het Museum Nusantara in Delft was. Beiden gaan binnenkort weer GEOPEND VAN: 9.30 - 17.00 uur ZATERDAGS geopend tot 16.30 uur WOENSDAGS de gehele dag GESLOTEN SPUI 167a - DEN HAAG TELEFOON 070 - 60 48 85 naar Indonesië om zich daar op de hoogte te houden van ontwikkelingen op het gebied van kunst en cultuur. En ook om de meest actuele informatie te vergaren ten behoeve van een Indone sië reisgids die René nu op verzoek van een uitgever aan het schrijven is. En als ze daar zijn, zal bij hem onge twijfeld dat oude idee weer opkomen om een team van deskundigen samen te stellen dat in Indonesië aan de slag gaat om onder meer te inventariseren wat daar nog aan kunst is. Veel ver dwijnt er naar het buitenland. René Wassing mag dan wel met de VUT zijn, hij wil in de toekomst nog graag de nodige bijdragen leveren aan een beter begrip van de Indische en Indonesische cultuur. Zo denkt hij aan een boek. Geen autobiografie, maar iets over zijn ervaringen en iets van zijn liefde, want dat is het, voor de Indonesische cultuur, opdat daardoor wellicht (Indische) mensen drempel loos (opnieuw) kennis kunnen maken met een verre wereld die velen zo nabij is, en waarvan cultuuruitingen worden bewaard in gebouwen die musea heten en waar men maar al te vaak aan voorbij loopt. R.B. Het Zuidelijke spraakgebruik ligt mij wel. "Miene bluts" wil zoiets zeggen als "mijn geblutste ketel" en is eerder liefkozend dan beledigend bedoeld. Een beetje onduidelijk maar waar. "Schele orang-oetan" wijst niet op nare lichamelijke afwijkingen en zal ook nooit de aanleiding zijn tot een heftige kloppartij. Meestal krijg je deze gekscherende opmerkingen naar het hoofd geslingerd als je per ongeluk andermans glas bier leegdrinkt. Als je de gekscheerder dan onmiddellijk een nieuw glas bier aanbiedt, ben je weer een "goeie bluts" en krijg je met dezelfde snelheid zelf ook een glas aangeboden. Ze hebben mij al vaak voor "Schele orang-oetan" uitge maakt. POIRRIÉ 17

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1988 | | pagina 17