Mijn Simbah's, mijn trots L. P. C. PARIJS en L. P. PARIJS-COORS Enkele jaren geleden liep ik met mijn vrouw en drie jongens op een Pasar Malam te slenteren. Mijn jongste zoon Roy pakte bij een boekenstalletje een boekje getiteld Indische Familie Namen" van D. A. Visker op. Op dat moment had ik in de verste verte geen idee dat dit het begin zou worden van een, min of meer in eerste instantie door mijn zonen afgedwongen onderzoek, naar mijn familienaam. Net zoals vele mensen, wist ik wie mijn naaste familieleden waren. Je kent je ooms en tantes, neven en nichten en je opa's en oma's. Tenminste je echte bloedverwanten, want zoals bij alle Indische mensen had ik heel veel ooms en tantes, maar in feite waren dat geen bloedverwanten. Verder reikte mijn kennis en interesse op dat ogenblik niet. De wil om snel te assimileren na de repatriëring en de keus voor een zeevarend beroep waren de oorzaak van een minimale belangstelling voor mijn familiebanden. E.e.a. heef echter nooit geleid tot een wijziging van mijn identiteit. Ik ben een Indo, ik voel als een Indo en ik leef als een Indo. Hoe kan het ook anders, als je daar geboren bent en je hele jeugd in dat schitterende land intens hebt beleefd. Indonesië blijft mijn Tanah Ibu"! Het gevolg is wel een constant gevoel van heimwee diep in mij, maar daar zullen velen van mijn generatie wel tot hun dood mee moeten leren leven. Onze drie zonen zijn in dit Kikker landje geboren en behoren dus tot de tweede generatie Indo's en zijn, wel licht onbewust, bezig met hun identi teit. In het boekje van D. A. Visker kwam onze familienaam "Parijs" voor in het rijtje van "Home-Town" families, zowel in Soerabaja als in Semarang. Daar ik een geboren en getogen "Arek Soero ing Boeojo" ben, en wist dat ook mijn vader, zijn zus en broers in Soerabaja geboren en getogen waren, was het niet moeilijk mijn zonen te vertellen dat de familie Parijs van Soerabaja in het boekje, onze familie was. Was het vragen van mijn zonen hierbij gebleven, dan was ik nooit aan het genealogisch onderzoek begonnen! Maar dan had ik nooit zoveel plezier beleefd, dan had ik nooit zo'n kleine honderd familieleden herontdekt en gevonden. Dan hadden wij nooit een schitterende Familie-reünie gehouden, dan had ik nooit geweten wat een schitterende mensen mijn Opa en Oma, mijn "Simbah's" Parijs zijn geweest. Thuis gekomen van de Pasar Malam namelijk, bleven mijn jongens mij zeer indringende vragen stellen over de familierelaties: wie waren nu mijn neven en nichten en van wie waren zij de kinderen enz. Mijn kennis ging, zoals gezegd tot mijn Opa en Oma Parijs. Mijn Opa heb ik nooit bewust gekend, daar hij net voor de inval van de Jappen is overleden. Mijn Oma wel, en ik kan mij zeer goed herinneren hoe haar begrafenis was. Ik kon toen niet verklaren waarom zoveel mensen haar de laatste eer bewezen. Werkelijk honderden Chinezen, Arabieren, Mo- lukkers, Javanen en het laatste restje nog in Soerabaja wonende Indo-Euro peanen. Een kilometerslange begrafe nisstoet. De meesten waren voor mij volledig onbekende mensen. Nu, vele jaren later begrijp ik het. Enfin, de vragen van mijn jongens gingen verder dan mijn kennis en ik stelde vast dat ik eigenlijk met mijn mond vol tanden stond. Dit nu stimu leerde mij en was in feite de aanleiding om een nog in leven zijnde jongere broer van mijn vader eens te bellen. Welnu, het probleem Semarang werd opgelost. Het bleek oom Klaas te zijn, een oudere broer van mijn Opa. Daar mijn oom de volledige voornamen van zijn ooms en tantes niet wist, maar alleen hun roepnaam, werd dit voor mij uiteindelijk de aanleiding om op een dag het Centraal Bureau voorde Genea logie te Den Haag te bezoeken. Op zoek naar de juiste voornamen van de zuster en broers van mijn Opa, kwam ik een hele reeks namen tegen van mensen met de familienaam Parijs. Ik was verloren, het had mij nu helemaal te pakken. Nu enkele jaren verder is het niet alleen een koele op feiten berustende genealogische puzzel, maar een warme en intermenselijke en soms spannende hobby geworden. Mijn jeugd in Soerabaja heb ik m.u.v. de Jappentijd en de daarop volgende Bersiap tijd, in zeer goede doen door gebracht. De familie Parijs bezat drie kapitale huizen op Tegalsari en ik wist dat mijn Opa en Oma deze hadden laten bouwen. Mijn vader, zus en broers zijn daar opgegroeid. Nooit had ik er echter bij stilgestaan, hoe mijn Simbah's dit voor elkaar hadden ge kregen. Welnu, hier volgt in het kort de schitterende levensgeschiedenis van mijn Opa en Oma, mijn Simbah's Istimewa! Mijn Opa, Leendert PieterCarel Parijs was de één na jongste zoon uit een gezin van zes kinderen en werd ge boren in Soko, Tuban, Residentie Rembang. Zijn vader, Jacob Parijs, tabaksopziener in Barek en zijn moe der, Christina Adolphina Coors, had den hun handen vol om van het karige loon hun kroost in leven te houden. Honger en armoede waren dan ook troef. Het was dan ook niet verwonder lijk, dat de oudere kinderen reeds vroeg met weinig schoolopleiding het ouderlijk huis verlieten en in de grote steden Soerabaja en Semarang tracht ten hun eigen kost te verdienen. Toen op zijn zesde jaar zijn moeder overleed, bleef hij met zijn jongere broer Bernard ontredderd achter, daar zijn vader reeds erg slecht van ge zondheid was. Op twaalfjarige leeftijd stierf zijn vader in bittere armoede en de jongens werden ondergebracht bij een aangetrouwde tante in Soerabaja, een zekere mevrouw B. Helaas voor beide jongens was deze tante een tukang tjeki (dobbelaarster, gokster) en had alleen daar oog voor. Leendert en Bernard kwamen van de wal in de sloot en door honger ge dreven liep Leendert met zijn jongere broer niet lang daarna weg van huis met slechts de kleren die ze droegen en hun tiker (slaapmatje). Al zwervend en stelend op de pasars om de honger te stillen, kwamen zij op een gegeven moment in het Chinese kamp terecht. De Chinezen gaven de jongens te eten en door deze ontstane vriendschap pen werd in feite de basis gelegd voor mijn Opa's latere schitterende carrière. Niet lang daarna werden de jongens toch opgepakt, Bernard werd onder gebracht bij zijn oudere zus Net (Petronella Adolphina Parijs), die met haar latere echtgenoot Johannes Wil lem Hellendoorn in eerste instantie een Banketbakkerij en later het alom bekende restaurant Hellendoorn in Soerabaja opende en daar een ver mogen mee verdiende. Voor Bernard was de ellende voorbij. Echter niet voor mijn Opa Leendert. Hij werd ondergebracht bij Josias B., echt genoot van een zuster van zijn moeder. Deze B. bezat een klein scheepshan- delsbedrijfje en bevooraadde de op de reede van Soerabaja liggende Stoom- en Zeilschepen van de nodige proviand. De haven van Tandjung Perak was toen nog niet aangelegd. Leendert was in feite niet bepaald welkom en werd derhalve meer als goedkope arbeidskracht beschouwd. Voor het dagelijkse bordje rijst met tempé moest hij heel hard werken. Door zijn gebrekkige schoolopleiding, slechts vier jaar lagere school op een primitief schooltje in Tuban, kon hij nauwelijks Nederlands spreken en schrijven. Hij besefte al gauw, dat als hij uit zijn armoedige bestaan wilde komen, hij op zijn minst het Nederlands vloeiend diende te spreken en schrij ven. En dus besteedde hij elk vrij uurtje, vaak tot diep in de nacht om zichzelf het Nederlands te leren. En hoe! Hij leerde stomweg het woorden boek van Van Dale uit zijn hoofd!! Tevens had hij in Tuban van de Java nen niet alleen het Javaans geleerd; 20

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1988 | | pagina 20