MIJN EERSTE REIS
Soerabaja-New York)
(ID
door Dr. J. W. H. Leslie-Miller
Het 6 uur op en 6 uur af is op de lange duur moordend. Het enige wat je te doen
had was 6 uur lang de zee af te turen. Bij elk verdacht iets bestudeerde je dat.
Eerst met het blote oog en daarna met de kijker. Was je dan nog niet zeker dan
belde je de brug. Net als de MS Tjisadane zouden wij door de straat Bali naar de
Indische Oceaan gaan. Wij kregen echter tijdig bericht dat twee Nederlandse
schepen daar waren aangevallen door Japanse oorlogsschepen. Japan was na
de aanval op Pearl Harbour en het vernietigen van de Britse slagschepen
Repulse en Prince of Wales op 10 december 1942 ter zee en in de lucht
oppermachtig geworden in de Indische Oceaan en de Stille Oceaan. Door deze
almacht konden zij vrijwel zonder enige hinder doorstoten naar het zuiden.
Onze vloot, gesteund door de resten
van de Britse, Amerikaanse en Austra
lische vloten, had geen schijn van
kans tegen deze Japanse overmacht.
Het was de strijd van een mier tegen
een olifant. We konden slechts probe
ren de opmars te vertragen. En dat de
den wij! Het is duidelijk dat daar waar
onze marine geen schijn van kans had,
koopvaardijschepen praktisch alle ten
dode waren opgeschreven. Maar net
als de marine deden ook wij onze
plicht, en dat met slechts één kanon
van 10 cm en twee kanonniers, waar
van er één bijna niets kon zien.
Na het binnengekomen bericht over
Japanse oorlogsschepen in de Straat
Bali besloten wij één straat verder af te
buigen naar de Indische Oceaan. Wij
wisten niets van mogelijk gevaar daar,
maar namen het zekere voor het on
zekere. We hadden de weergoden
mee. Het was aardedonker en het
regende constant en zwaar.
Dat was de redding van zowel Ms.
Tjisadane als van ons stoomscheepje.
We voeren nog lange tijd zuidwaarts
om aanvallen van Japanners zo klein
mogelijk te maken. Toen de zaak ein
delijk veilig werd geacht, werd de
koers verlegd naar het westen. Richting
Zuid-Afrika. Na een maand kwamen
wij aan in onze eerste haven, Kaapstad.
Het was laat in de avond, Kaapstad
was verlicht en op de achtergrond
zagen wij de vage contouren van de
Tafelberg. Het maakte op ons een
(Vervolg: "Koeala Koeroen")
poeders alle denkbare kwalen kon
genezen.
Alles ging ook mee op tournee, maar
om bruikbaar te zijn moesten de poe
ders eerst in zakjes van 1 dosis wor
den verpakt. Ik hoorde later dat voor
gangers dit tevoren door het kantoor
personeel lieten doen, dat daarmee
dagen bezig was vóór toean besar op
reis ging. Maar ik was onervaren en
deed het ter plaatse wat ontzaglijk
veel tijd en geduld kostte.
De Dayaks leken onbeschoft voor
iemand die gewend was aan de
Javaanse hormat. Java was mij niet
bekend, maar direkt na aankomst in
Indië, eind 1930, had ik met een
collega een dorpsbijeenkomst bijge
woond in de buurt van Soemedang. De
wedana hield een toespraak en na
iedere zin bracht de kepala desa de
gevouwen handen naar zijn voorhoofd
en zei: "Semuhun dawuh", "ik leg uw
woord op mijn hoofd". Zoiets hoefde
je in Borneo niet te verwachten, ook
niet van de Banjerezen die toch heel
wat beleefder waren dan de Dayaks.
Die tutoyeerden iedereen, ook de con
troleur. Over de vorige bestuurder
spraken ze altijd als Hoogland, nooit
toean Hoogland. Mij spraken ze aan
met "ikau", dat is Ngaju voor "jij". Het
districtshoofd kwam dan tussenbeide
en zei: je moet zeggen "toean hai",
d.w.z. toean besar, de gewone aan
spreekvorm voor de bestuursambte
naar. Van mij hoefde dat niet. Ik had
liever de vrijpostigheid, dat is de eer
lijkheid van de Dayaks dan de onder
danigheid van Java. De man die
"semuhun dawuh" zei, dacht misschien
in zijn hart: "je kunt me nog meer
vertellen". Dayaks waren innerlijk vrije
mensen. Ze hadden een zeer sterk
gevoel van eigenwaarde. Je kreeg de
indruk dat ze iedereen beklaagden die
geen Dayak was. Misschien hetzelfde
als de Friezen.
(wordt vervolgd)
diepe indruk. Dim en ik mochten de
wal op. Wij wilden allebei een tele
gram sturen naar onze familie in Ban
doeng. Het was februari 1 942 en uit de
vage berichten die wij doorkregen
over de radio, begrepen wij dat de
oorlog in Nederlands-lndië bijna was
afgelopen. De Japanners waren onver
biddelijk opgerukt.
Toen wij 1 dag in Kaapstad hadden
gelegen kreeg ik bezoek van de heer
Kretschmer van Veen en zijn vrouw.
Beiden waren bezorgd over de toe
komst van hun zoon, die als adelborst
diende in Soerabaja. Van mijn marine
vrienden had ik vernomen, dat de
jongste jaars adelborsten - op de
mariniers na - geëvacueerd zouden
worden naar veiliger oorden om daar
hun opleiding voort te zetten. Ik ver
telde dit deze ongeruste ouders, die
daarvoor zo dankbaar waren, dat zij
Dim en mij uitnodigden vooreen paar
dagen vakantie. Het verblijf op hun
boerderij was na de spannende en
doodvermoeiende weken op zee een
droom.
Toen zetten wij koers naar New York,
door de toen levensgevaarlijke Atlan
tische Oceaan. Weer was het 6 uurop,
6 uur af. De spanning aan boord steeg
iedere dag. Onze snelheid was zo
traag dat zelfs een onderzeeër ons
gemakkelijk zou kunnen bijhouden.
Onze hoop op een plaats in een kon
vooi was ijdel gebleken. Ik denk dat
wij daarvoor te traag gingen. De Atlan
tische Oceaan zag in de beginmaanden
1942 "grijs" van de Duitse onderzee
boten, en vooral in deze periode wer
den er dagelijks geallieerde koopvaar-
dijers naar de bodem van de oceaan
geschoten.
Verschillende keren passeerden wij
sloepen of vlotten van getorpedeerde
schepen waarop wij het gegil en ge
schreeuw duidelijk konden horen. Toch
mochten wij geen hulp bieden. De
vijandelijke onderzeeër bleef dikwijls
bij de sloepen of vlotten liggen om
sociaal bewogen koopvaardijvaarders
een torpedo te geven als zij het red
dingswerk wilden beginnen. Dat was
dan ook de reden dat alleenvarende
koopvaardijschepen de strikte op
dracht hadden om door te varen. Men
mocht wat water en proviand overboord
gooien, maar mensen redden was er
niet bij. Na mijn vertrek uit Java was ik
begonnen met het bijhouden van een
dagboek. Aan dit dagboek vertrouwde
ik alles toe wat ik beleefde.
Twee maanden na ons vertrek uit
Soerabaja kwamen wij eindelijk in
New York aan. Het was een mooie
zonnige lentedag toen wij de indruk
wekkende gebouwen van deze wereld
stad voor ons zagen liggen. Het is een
indruk die je nooit meer loslaat. Voor
ons die opgegroeid waren in Indië
waar een éénverdiepingshuis al indruk
op je maakte, waren gebouwen met
vele tientallen verdiepingen iets on
voorstelbaars. En op de voorgrond van
die grote stad lag het prachtige vrij
heidsbeeld. Dit beeld, deze stad deed
voor ons het licht weer schijnen in de
24