door Dr. J. W. H. Leslie-Miller Op 22 december 1942 arriveerden wij in Abadan een miezerige haven aan de Pezische Golf. Vanaf dat moment werd met het lossen van het schip begonnen. De kanonniers kregen het toezicht op het loswerk, omdat kennelijk erg explosief materiaal vervoerd was. Het scheen normaal dat alleenvarende koopvaardijschepen het gevaarlijke materiaal vervoerden. De Tjileboet zat vol met ammunitie en alle opvarenden verloren na de torpedering hun leven, omdat het schip als een tijdbom uit elkaar spatte. Met de Jagersfontein gebeurde bijna hetzelfde. Door een gelukkig toeval miste de eerste torpedo het explosieve deel van de lading. De tweede torpedo, afgeschoten toen wij in de sloepen zaten, deed dit echter wel. Het gevolg was dat de Jagersfontein uit elkaar plofte als een zeepbel en in luttele seconden onder de zeespiegel was verdwenen. Als de eerste torpedo het schip op die plaats geraakt had, was ook van de Jagersfontein geen mens er levend van afgekomen. En nu was het bij de Tarakan hetzelfde liedje "Highly explo sive" stond op de kisten, die door de Perzische havenarbeiders in de slengen werden gedaan om vervolgens heel voorzichtig opgehesen te worden. Er mocht absoluut niet gerookt worden en daar hadden wij op toe te zien, met de karabijn in de aanslag. "Indja cigar nekesjiet!" lieten wij bij tijd en wijle horen. In het Perzisch betekende dat zoveel als "Beneden mag niet gerookt worden!" In Abadan lagen wij van 22 december 1942 tot 7 januari 1943. Gedurende die periode kregen wij om beurten een paar dagen vrijaf om te passagieren Dim en ik deden dat tussen Kerst en Oud- en Nieuw jaar door een treinreis te maken naar Ahwaz, een redelijk grote plaats ten Noorden van Abadan. De treinreis van Abadan naar Ahwaz was troosteloos. Zand, zand en nog eens zand. Ahwaz was groter dan Abadan, maar veel te beleven viel er niet. De stad was vergeven van de prostituees. Zelden zagen wij zoveel ellende en armoede. De wegen waren op een paar hoofdwegen na niet gepla veid. Het had stevig geregend en de wegen waren veranderd in modder poelen. In die modderige wegen lagen halfnaakte bedelaars te smeken om wat geld of eten. We hadden kamers gekregen in een redelijk Perzisch hotel, gelegen aan één van de hoofdwegen. Omdat er niet veel te beleven was, zijn wij maar gauw op zoek gegaan naar het enige Amerikaanse garnizoen in deze stad. Nadat wij ons hadden geïntroduceerd als "allied soldiers" werden wij hartelijk uitgenodigd om hun gast te zijn gedu rende ons verblijf in Ahwaz. Die dagen heeft het ons aan niets ontbroken. We aten vers vlees en verse groenten. Onze gastheren legden ons uit, dat regelmatig vliegtuigen uit de Verenigde Staten van Amerika naar Perzië vlogen volgeladen met vers voedsel. Amerika zorgde erg goed voor zijn mensen, die waar ter wereld ook aan de strijd deel namen. Niets was te veel. Dit alles in schrille tegenstelling tot wat Engelse militairen aan verzorging ondervonden. En ik moet eerlijk bekennen, dat de verzorging van Nederlandse militairen in Canada en Engeland ook niet was om over naar huis te schrijven. Na ons korte verblijf in Ahwaz vertrok ken wij weer naar Abadan met het primitieve stoomtreintje. Na 7 januari vertrokken wij met een praktisch leeg schip naar Bandar Sha- pur, waar wij tot 6 februari '43 voor anker gingen. Daarna werd de reis voortgezet naar Zuid-Afrika. Het drama bij de tafelberg Toen wij eind februari '43 aankwamen bij Zuid Afrika kregen wij aan boord bericht van de Zuid-Afrikaanse Marine, dat vijandelijke onderzeeboten hadden huisgehouden in de Zuid-Afrikaanse wateren. Menig schip was reeds getor pedeerd. Wij kregen opdracht om zuid te koersen. Weg dus van Kaapstad tot de zaak weer veilig was. Eén van die dagen had ik wacht van 4 tot 8 uur 's ochtends. Het was mooi helder weer. In verband met de alar merende berichten uit Kaapstad zocht ik constant met mijn kijker de zee af. Plotseling meende ik iets te zien aan de horizon. Toen het object dichterbij kwam bleek het een reddingsvlot te zijn. Toen wij vlakbij waren zagen wij twee mannen in hun ondergoed op het vlot liggen. Eén van de twee zwaaide vermoeid met zijn arm. Wij lieten een sloep zakken met een stuurman en een paar matrozen. Voorzichtig werden de twee mannen op een brancard gelegd en aan boord gehesen. Het waren Engelsen. Eén ervan sloeg wartaal uit, de andere, een jonge man van net in de twintig, wilden wij wat te eten en te drinken geven. Hij weigerde echter. Eerst moes ten wij de zee afzoeken naar andere boten en vlotten en zien of er nog overlevenden waren. We deden dat, maar vonden niets. Het enige wat in zee lag, was het verlaten vlotje waar een groot aantal haaien omheen zwom men. De twee Engelsen die wij hadden opgepikt, waren weken geleden bij Kaapstad getorpedeerd. Het was mid dernacht. Men had geen tijd om zich te kleden, had wat vlotten losgemaakt en was overboord gesprongen. Het schip was razendsnel gezonken. Drijfnat wa ren de mannen op de vlotjes gekropen. De volgende dag was de Afrikaanse zon fel gaan schijnen op de lichamen van de geredden. En dit herhaalde zich iedere dag. Na enkele dagen waren de noodrantsoenen op en had men slechts water om de dorst te lessen. Om de andere dag stierven er mannen en die werden dan overboord gezet. In zee werden zij door haaien verscheurd en verslonden. Een walgelijk gezicht. De twee die wij hadden opgepikt waren de laatste twee overlevenden. Zij had den op hun vlot alle anderen overboord moeten zetten, Die waren van dorst, honger en verbranding door de zon omgekomen. We hebben de man in een bad met olie gelegd. Maar het mocht niet baten, hij overleed nog voor aankomst in Kaap stad. Zijn vriend, die alleen nog maar zinloos voor zich uit zat te praten is opgenomen in een psychiatrische in richting in Kaapstad. Na een kort verblijf gingen wij weer richting New York. Lang duurde dat niet. Na een paar dagen kregen wij opdracht onze koers te verleggen en naar Argentinië te varen. De Caraïbi- sche zee en het noordelijk deel van de Atlantische Oceaan waren te gevaarlijk voor alleenvarende koopvaardijsche pen. De vijandelijke onderzeeërs waren zeer aktief. Ongeconvoyeerd varen stond gelijk aan zelfmoord. Op 1 8 maart 1 943 kwamen wij aan in Buenos Aires. Enkele weken later arriveerden Dim en ik voor de derde maal in New York. Dit keer betekende het einde van de derde reis ook het einde van ons kanonniers- bestaan. Dim met zijn slechte ogen werd toegevoegd aan de staf van de Java-China-Japan lijn en ik werd werd weer naar Canada gestuurd voor trai ning om gereed gemaakt te worden voorde prinses Irene Brigade in Enge land. Naschrift: Waarom na zoveel jaren dit verhaal? Wel de reden daarvoor is de volgende. Enkele honderden koopvaardijers heb ben na de Tweede Wereldoorlog de koopvaardij voorgoed verlaten en zijn in dienst getreden bij de Nederlandse (lees verder volgende pagina) 16

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1988 | | pagina 16