1
Suffie
Een beetje meer
Reeds Lang Voorbij
Onder de waringin. Helemaal vooraan de rij, links Suffie en rechts Janie.
Het moet in 1 923 zijn geweest, ik was toen 7 jaar oud, dat mijn moeder besloot
ons vijven, allen meisjes, op de Simpang school te plaatsen omdat de
nonnenschool te duur bleek te zijn. Het was mijn eerste schooljaar en ik sprak
nauwelijks Nederlands. Verder droomde ik en op school heet dat "suffen",
hetgeen mij door de juffrouw zeer onzachtzinnig werd bijgebracht. Daar kwam
nog bij dat ik linkshandig was, mocht ook niet, kortom: totale malaise. Ik zat op
de voorste bank, vlak onder bereik van de boze juffrouw die mij officieel de naam
Suffie gaf. De klas nam het enthousiast over maar ik leed er niet onder want ik
kende de betekenis van het woord niet. Het kan ook een karakteristiek zijn
geweest, want nog steeds heb ik weinig interesse voor beoordeling of
veroordeling van mijn goede bedoelingen.
De hele klas deed mee op één meisje na; dat meisje zat naast mij in de bank en
hielp mij waar mogelijk. Eens moest ik naar het toilet, dat was op mijn tweede
schooldag, ik liep dus gewoon de bank uit en werd met een schril "héééé!"
teruggedirigeerd. Ik probeerde in het armeens en maleis te zeggen dat de nood
hoog was maar de juffrouw wilde dat in het Nederlands horen, bovendien
behoorde ik mijn vinger op te steken.
Mijn vriendinnetje fluisterde "weesee, weesee" en ik brabbelde haar na:
weeseehet hielp nieten ineens stond ik in een plas! Woedend heeft de
juffrouw mij de klas uitgesleurd en mij in de gang gezet waar ik snikkend en
beschaamd bleef staan tot een meisje uit een van de hogere klassen de
onderwijzeres daarvan zover kreeg dat mijn zus mocht komen om te helpen. Via
de sekolah kreeg ik een droge broek en hoefde niet meer naar mijn klas maar
mocht bij mijn zus blijven.
Natuurlijk werd ik de volgende dag geplaagd en uitgelachen maar dat was gauw
afgelopen door de verdediging van mijn vriendin. Zij heeft zo'n fijne herinnering
bij mij achtergelaten dat ik, nu ik 72 jaar ben, me haar nog goed herinner. Haar
naam is Janie Potter en op de foto staan zij en ik vóóraan in de rij. Ik zag haar in
Moesson van 1 5 augustus jl. terug op de foto van de zesde klas van de Simpang
school. Ik ben maaréénjaaropdie school geweest, mijn moeder plaatste ons na
dat ene jaar toch maar bij de nonnen op de Darmo school, ik denk dat er via de
pastoor een akkoord (of heet dat compromis?) werd bereikt. Ondanks het feit dat
ik Janie maar één jaar als vriendin had ben ik haar nooit vergeten, tenslotte gaf
zij mij de eerste praktische "taalles" niet waar?
Mevr. V. SPONHOFF (72)
Ik hoop dat zeer velen van de eerste
generatie met hun ervaringen zullen
komen. Al ben ik maar van de tweede
generatie, nu de inzendtermijn ver
streken is wil ik toch graag zeggen wat
mijn moederaan mij heeft doorgegeven.
De eerste keer dat ik door een ver
raderlijke spit werd geveld lag er een
kind in de wieg. Radeloos stuurde ik
het bericht naar mijn moeder. Zij kwam
onmiddellijk, natuurlijk. Haalde het
kind uit de wieg, verzorgde het, deed
alles wat in een huishouden gedaan
moet worden terwijl ik met een gerust
hart in bed lag. Op de tweede dag van
mijn hulpeloosheid zei mijn moeder:
"Probeer op te staan. Als je je voor
zichtig beweegt gaat het misschien."
Het lukte! Toen zei mijn moeder:
"Je moet altijd een beetje meer
doen dan je dénkt dat je kan,
- dan kun je het."
Zie je - volgens mij heeft mijn moeder
zelf altijd zo geleefd. Daarom gold ze
in de oorlog als de sterke, de flinke, de
dappere. Ook al vond ze dat zelf niet.
Nu is ze oud, haar gehoor is slecht, ze
wordt eerder moe dan vroeger, en ik
heb nog nooit iemand gezien met
zulke kromme voeten als zij. Maar
invalide? Never! Gewoon wat meerdoen
dan je denkt dat je kan; een mens is
minder hulpeloos dan je denkt.
"Ik wil niet afhankelijk zijn" zegt ze.
Goeie sterke eerste generatie!
UZ POLLING-GOLDMAN
Ik ben geboren en getogen in Semarang.
Niet in de stad, maar daar buiten. Aan
de voet van de "Kleine Gombèl". Op
weg van uit de stad naar Srondol-
Oengaran enz. passeert men Djatin-
galeh. Staat nog steeds bekend onder
die naam, werd na de overdracht echter
omgedoopt in Dj. Teuku Umar.
Ik voel en ruik nu nog de sfeer, heb
zelfs bepaalde geluiden nog in m'n
herinnering. Vooral die ochtend gelui
den. Zo 's morgens vroeg, ongeveer
vier uur a half vijf stond mijn moeder
op 't bruggetje de eerste passargan-
gers af te wachten. Ik was meestal van
de partij; zo lekker weggedoken tegen
mijn moeder aan; want 't kon nog heel
fris zijn om niet te spreken van koud.
Vooral als je pas uit je bed komt. En
dan, dan hoorde je die geluiden; ko
mend van de Grote Gombèl, de Kleine
Gombèl af. Hellingen waar je "U"
tegen zei, heel gevaarlijk. "De Grote
Gombèl" werd later omgelegd. Eerst
hoorde je wat gezang, dan 't geluid van
"sjrok-sjrok-sjrok". Het afremmen van
de stappen van de koeda katjangs. En
even later zag je dansende lichtjes,
flambouwen bevestigd op de paarde-
ruggen; wiegelend op de maat van de
stappen van de koedah's. Je zag ze in
processie de beide gombels afdalen.
Wat waren die dieren zwaar beladen;
grote balen aan weerszijden van hun
lichamen. Niet minder zwaar waren de
krandjangs die de vrouwen met zich
droegen. Af en toe hoorde je ze zwaar
uitblazen. Wat versjouwden ze al niet.
Vanaf aardappelen tot allerlei soorten
groente en natuurlijk goedkoper dan
dat je ze van de passar moest halen;
bovendien eerste hands. En daar was 't
mijn moeder om te doen, want moest
ze niet elke dag voor haar toean de
nodige groente hebben? Groente voor
de hollandse pot! Iedere dag weer. Die
sfeer, die geluiden, die dansende licht
jes. Waar zijn ze gebleven, die koeda
katjangs? Reeds lang voorbij. In plaats
daarvan denderende, volgeladen
zwiepende vrachtauto's, met de bibiks
er boven op, op de barang.
M. BOYER-HAGÈNIUS (78)
11