Laatste Levenswens
STIL VERLANGEN
tafels werden omgekeerd en daar ging
't servies en dergelijke in, alles werd
aan die bamboes opgehangen en daar
ging 't dan, in een sukkeldrafje naar 't
volgende adres, zo simpel was dat.
Nooit zijn we bij zulke toestanden ooit
iets kwijtgeraakt en waren de mensen
altijd vriendelijk en behulpzaam.
Ik heb veel van hen geleerd. Wat was
Mina trots op haar anak-mas als ze
hem weer gebaad en verschoond had.
Altijd was ze zorgzaam bezig, maar de
zon was haar beste hulp, om drie uur
lag de was waaronder vele witte pak
ken, weer schoon in de kast. Want in
Indië werd hard, heel hard gewerkt,
maar één zondag in de veertien dagen
vrij en vakantie, vergeet dat maar, dan
moest het vaderland gediend worden,
dat was je plicht als reserve officier en
de N.I.S. gaf daar geen vrij voor. Zo
was je als vrouw dus hele dagen
alleen, maar zoals ik al zei; vriend
schappen maakte je daar voor je leven.
Zo gingen we met vrienden wel een
vrije zondag naar Bandoengan of een
weekend naar Kopeng, dan gingen wij
vrouwen een paar dagen vooruit,
baboe mee om voor haar anak-mas te
zorgen, de mannen kwamen dan
zaterdagavond.
Overal was rust, geen gehaast of ge
jakker. Zo waren we met Kerstmis in
Magelang bij vrienden, we moesten
Mina en haar anak-mas.
natuurlijk de Burubudur gaan bekijken,
daar liepen we dan in alle rust en stilte,
helemaal alleen konden we van dit
moois genieten. Overal waar we
kwamen was er rust en vrede of 't nu in
Malang, Tretes, Batoe of Tawang
mangoe was. In deze laatste plaats
was ik samen met een vriendin en ons
zoontje in een huisje, op aanraden van
de specialist nadat 't kind ernstig ziek
was geweest. Wij gingen daar begin
december 1941 naar toe, we hadden
daar geen radio. De baboe zorgde voor
alles en overdag wandelden we veel of
maakten tochten op kleine bergpaadjes.
Wij spraken niemand, vandaar dat we
pas op 10 december in een briefje van
mijn man hoorden dat we in oorlog
waren met Japan.
Na een paar dagen gingen we weer
terug naar Soerabaja. De tijd tot maart
1943, toen mijn man de gevangenis in
de Werfstraat in moest, is een leven
apart, maar een tijd van grote ver
bondenheid en saamhorigheid. Het
was allemaal een tijd die hier niet
begrepen kan worden. Hoe wij daar
leefden en werkten.
Nu gaan toeristen naar Indonesië, de
grote steden schijnen volgebouwd en
druk te zijn. Soms kijken mensen mij
triomfantelijk aan als ze zeggen, wij
gaan op vakantie naar Indië. Dan zeg
ik, heerlijk, maar je gaat naar Indo
nesië. Indië bestaat niet meer. En als
nu mijn kleindochter vraagt: Oma wil
je nog eens terug? Dan zeg ik: Oma
durft niet te vliegen en Oma heeft geen
geld. Dus geen gepieker hierover, ik
sluit mijn ogen en zie alles voor mij of
ga in Moesson lezen.
J. ERENSTEIN-DE HAAN (67)
Ach, wat is het dat ik nog vertellen wil.
Het is allemaal al verhaald in boeken,
artikelen, verhalen en gedichten. En in
elk van deze epistels is er een klein
gedeelte dat mijn persoonlijk leven
raakt - in gedachten, gevoelens, idealen,
ideeën, ervaringen en beschouwingen.
Eén ervan wil ik voor mijzelf nader
belichten.
Het is een ideaal dat kan en niet kan
worden gerealiseerd.
Het betreft de dood. Het sterven ge
schiedt op een tijdstip dat wij nooit
van te voren kunnen weten - tenzij wij
natuurlijk ons eigen leven nemen. En
aangezien ik mijn laatste levensdagen
wil slijten ergens aan de rand van een
kleine stad "ergens" bij Bandung, is
het welhaast onmogelijk om te zeggen:
"Aha, mijn leven eindigt spoedig, zo
de tijd is gekomen om in de schaduw
van de Tangkuban Prahu, temidden
van ruisende rijstvelden en de geurvan
de kambodja, in de schaduw van de
klapperboom waar de kippen kakelen
en de haan kraait, en de kleine kinderen
hollen en lachen, en de vrouwen praten
en giechelen, en de mannen hun kretek
sigaret roken, nog een laatste kopi
toebroek te drinken en genieten van
vers gebraden pisang goreng, en dan
de ogen te sluiten en met een laatste
glimlach op het gelaat, God's domein
binnen te komen, het lichaam te zien
cremeren en de as te zien verspreiden
over de diep blauwe oceaan."
Ach ja, een onmogelijkheid?
Wellicht, en wellicht niet.
Het kan geschieden als mij, en anderen
die dezelfde wens koesteren, de kans
wordt geboden om niet de laatste
dagen, maar de laatste jaren in vrede
te mogen terugkeren naar de grond
waar wij zijn geboren.
Was het niet de Indonesische aarde
waarmee wij speelden en waarin wij
rondtolden zodra wij konden lopen?
Was het niet het water uit deze aarde
dat de eerste vloeistof was die wij
dronken? Waren de eerste kleren die
wij droegen niet afkomstig van de
produkten van deze aarde? Was het
eerste voedsel dat wij aten niet de rijst
die groeide in deze aarde? Was ons
lichaam dan niet gevormd, en groeide
het niet vanwege de voortbrengselen
van deze aarde? Is dan niet het bloed
in onze aderen gevormd door het
gebruik van het voedsel en het water
uit de Indonesische aarde?
Is er dan niet een connectie, een
verband, een verbinding tussen ons
bloed en de Indonesische aarde?
Volgens het Indonesische juridische
grondrecht bepaalt het "bloed" het
recht van erfgoed, terwijl in andere
landen zoals Amerika - het recht van
het "land" bestaat. Geboren in het
"land" waarborgt alle rechten van het
land, de staat. In Indonesië bestaat dit
recht niet.
Edoch, gezien het bovenstaande, is er
wel degelijk een verbinding tussen
"bloed en land, aarde".
Ach, wellicht een droom, "het slijten
van de laatste levensjaren in het land
van geboorte". Wellicht iets dat nog
kan gebeuren??!!
Intussen, poekoel teroes maar. En blij
ven dromen. Dit is wat ik nog vertellen
wil.
WILLEM WANROOY
Aan bleke kim gaan flarden
van een donk're grauwe nevelbank
Traag dalen de milliarden
vlokken. Stil en blank
weeft vlok na vlok van 't witte kil
een zachte donzen deken
De winden liggen roerloos stil.
Een nev'lig twijfel glanzen
hangt vredig over 't polderwijd
De stilte achter witte schanzen
Ligt over heem en hof gespreid.
Door 't doodse wit breekt stil 't verlangen
naar een sterkere, jonge tijd!
C. W. VAN VELSEN (91)
17