Oom Piet en Tante Mien Vulling van de Bogerijen Lieve Opa Lieve kleinkinderen Voor mij werden zij - later ook voor mijn man en kinderen - oom Piet en tante Mien. In 1929 trokken mijn ouders met mij, hun twee-jarig dochtertje, naar het voor hen onbekende Indië. De reis ging met de "Johan de Witt". Over de kennismaking met oom Piet kan ik mij niets herinneren, maar het werd de jaren door herhaaldelijk en met veel plezier verteld, zodat ik hettoch haarfijn weet en nooit meer kan vergeten! Eén van de eerste dagen aan boord zaten moeder en het nog niet zindelijke dochtertje op een enigszins deinende bank aan dek. Een heer zat op dezelfde bank een eindje van ons af en ineens Echtpaar Vulling voor hun vertrek naar Indië. 18 klonk zijn nogal barse stem: "hé, sluit de hoofdkraan." Mijn plasje was keurig naar zijn broek gestroomd en hij voelde nattigheid! De jaren door is het contact gebleven. Toen mijn ouders als zetba zen bij Bonefaas in Bandoeng werkten, woonden tante Mien en oom Piet op Naripan en beiden werkten bij Boge rijen. Mevrouw in de winkel en de heer Vulling als hoofd van de bakkerij. Ik herinner mij, dat hij in het begin van de oorlog voor de militairen kuchen moest bakken, deze waren van flink formaat. Natuurlijk werden er meer gemaakt dan de bestelling was, het getal vierhonderd zit in mijn doosje met herinneringen. Voor ik naar school ging zette ik de fiets bij de bakkerij en ging kijken of er een "broodje" over was, dat was er altijd; een traktatie zo n vers commiesbrood! Oom Piet had zijn uiterlijk mee om een norse indrukte maken, hij kon ook inderdaad zeer bars zijn. Het werk in de bakkerij was gedeeltelijk nachtwerk en een slaapje overdag had de bakker hard nodig. Daarna even bijkomen op de galerij. Ook zo'n tekenend klein voorval was: Oom Piet na zijn rustpoos nog slaperig op de galerij, er kwam een man die beleefd vroeg of hij even mocht storen. "Nee", bromde de baas, "dat mag je niet." Oom Piet werd burger-geïnterneerde en tante Mien verdween in de vrouwen kampen, zo ook mijn moeder en ik. In Tjideng ontmoetten we tante Mien weer. Als vrouw alleen had ze een ellendige plaats voor haar bed, ontlas ting stroomde er onder. Ze kwam graag 's avonds bij ons buiten zitten, wij "woonden" namelijk aan de rand van Tjideng, op Ogan 5 en keken uit over hetgedek naar"buiten". Direkt na de oorlog zorgde oom Piet voor een hoeveelheid eten voor zijn vrouw en voor ons; ik herinner me weer lekker brood! Ook zij repatriëerden, ze woon den enige tijd in Den Haag, mijn moeder en ik reisden naar Nijmegen. De jaren renden verder, het niet zinde lijke meisje van toen was het allang wel. Zij trouwde en op haar beurt kreeg ze kinderen die uiteraard ook niet meteen zindelijk waren, de geschie denis herhaalt zich, echter nooit he lemaal. Oom Piet en tante Mien werden peet-oom en -tante van ons eerste kind. Wij kwamen in Ede te wonen en zowaar, zij ook; zelfs heel dichtbij. Et was veel wederzijds contact, ik had met tante Mien een heel goede band. Op het dagelijks brood had oom Piet veel kritiek, tenslotte sprak hij als een vakman met ervaring! Ze verhuisden naar Den Haag, niet geheel naar ge noegen van tante Mien, ze heeft niet lang meergeleefd. Oom Piet verhuisde naar Limmen, waar hij nog jaren heeft gewoond, inmiddels is ook hij er niet meer. Twee mensen, geen echte familie, toch nauw met ons verbonden en klanten van Bogerijen zullen zich hen zeker nog herinneren, de heer en mevrouw P. Vulling. LIES SIPMA-VAN KESTEREN Als ik groot ben, lieve Opa; Wil ik net zo zijn als u. Ik ben blij als 'k naar u toe ga. Iedere keer en zo ook nu! U wilt altijd met mij spelen, Boekjes lezen enzovoort. Bij u kan 'k me niet vervelen; U vindt dat 'n kind niet stoort! Opa, ik kan u niet missen. 'k Hoop dat u nog heel lang leeft. Ik heb vriendjes, hele rissen, Maar niemand die zo'n opa heeft! Dank, kleinkinderen, dank! De woorden hebben zo een zoete klank. Opa en oma staan steeds voor jullie klaar. Zowel hier als overal; het is heus waar! We hopen nog lang te mogen leven. Opdat wij nog veel kunnen geven! Opa CHARLES (73)

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1988 | | pagina 18