Naar Indiëin 1938 HEIMWEE Heimwee is een oud verhaal Helemaal kunnen we hier niet aarden men hoort ervan in iedere taal door 't verlangen naar andere waarden Ook wij, die uit Indië komen Wij doen ons best, passen ons aan, blijven van 't geboorteland dromen maar achwarmte is hier ver vandaan Van sawahs, bergen, wouden, zon Een vreemde in Indië wordt kind van het land In 't land waar 't allemaal begon maar wij voelen ons hier nog overgeplant warmte, gastvrijheid van mensen Och, 't leven was daar niet steeds vlekkeloos al hebben ze niet alles wat ze wensen Al te vaak maakten we ons daar ook boos Vertederd zijn we door dingen, simpel en klein Maar 't zijn altijd de lieve dingen, Als ze afkomstig uit Indië zijn die worden tot herinneringen Hoe goed wij hier ook kunnen leven, Nu is wat ons overblijft ons hart is in Indië gebleven dat je erover praat of schrijft M. M. VAN REIJN-SCHÖPPEL Ik ben geboren en opgegroeid in een dorp op de Veluwe. Onze familie had altijd interesse in Indië. Mijn enige broer is in 1929 als rechtskundig adviseur van de Java-China-Japan lijn naar Batavia gegaan, was later advo caat te Semarang. Ik zelf ben in 1 938 naar Indië gegaan. Ik heb daar mijn beste en mijn slechtste tijd gehad, namelijk een heel gelukkig huwelijk dat drie en een half jaar duurde, mijn twee kinderen gekregen, drie en een half jaar in kampen gezeten en mijn man verloren, die de laatste assistent- Resident van Samarinda was. Ondanks alles houd ik van dat land en volk. We waren hele goede vrienden met hen. Na een heerlijke reis per Indrapoera kwamen mijn man en ik (net getrouwd) in Sabang aan. Voor mij was het de eerste keer, mijn man was alleen al twaalf jaar in de Gordel van Smaragd werkzaam geweest, kende dus Sabang, Belawan-Singapore van vroeger. In Belawan kregen we pas bericht dat mijn man in Pontianak, (West-Borneo) was geplaatst, dat we in Singapore van de Indrapoera af moesten, dan twee nachten in hotel Adelphe moesten overnachten om twee dagen later per K.P.M.-er naar Borneo te gaan, met de "Boeloengan". Deze "Boeloengan" was ongeveer het kleinste kustvaartuig van de K.P.M., een vrachtscheepje met passagiers- accomodatie. Nu dat bleek ook werke lijk het geval: er was voor de passagiers één hut met twaalf bedden. Gelukkig waren we de enige passagiers! Het kwam ook weinig voor dat men passa giers had. De bemanning was er ook niet aan gewend; kapitein en officieren maakten het zich met hun kleding gemakkelijk, 't was dan ook flink heet, vlak bij de evenaar en geen air-condi- tion aan boord. Er ontstond een hele consternatie on der de officieren toen ze hoorden, dat er een dame aan boord zou komen! Dan moest men zich voor tafel in uniform kleden. Zo geschiedde. Een groot geluk voor hen was dat ik al héél vlug zeeziek werd en aan de kapitein vroeg of ik me terug mocht trekken. Wat grif toegestaan werd! Mijn man vertelde me later dat de hele beman ning binnen de kortste keren zich van hun jas-toetoep had ontdaan. We zouden twee nachten aan boord blijven en dan in Singkawang van boord gaan (een plaats, die 1 50 kilo meter ten noorden van Pontianak lag). Ik bleef in onze grote hut en de bemanning was daar mee ingenomen, kun je je denken. In de tweede nacht om 3 uur kwamen we op de reede van Singka wang. Daar begon me de herrie, boten kwamen langszij met grote lampen erop, takels brachten de lading in de boten etc. Van slapen kwam niets meer. Reeds vroeg waren we aan de koffie en het ontbijt. Om ongeveer 7 uur kwam er een K.P.M. barkas aan, om ons op te halen. We moesten via. een trap, die aan de buitenkant langs het schip hing (wel met een leuning!) in de motorboot zien te komen. Dat was nog een hele klus; op hoge hak ken en met hoed en handschoenen aan; ja zo deed men dat voor de oorlog! Enfin, dat liep goed af. Van een dorp of iets dergelijks was niets te bespeuren, alleen maar bossen. Op een gegeven moment kon de boot niet verder, het waterwas te ondiep. Er lag al een sampan op ons te wachten met roeiers. Wij overgestapt (met al onze barang die we uit Nederland meegebracht hadden, dat was niet niks, want mijn man had alleen al 29 kisten met boeken!). We roeiden verder naar de kust, helaas kon de boot wegens ondiepte niet verder. Er lag een vlet op ons te wachten. Wij erop met ons hutje en mutje. Koelies gingen tot aan hun knieën in het water om ons naar Borneo te duwen. Nog steeds geen levende ziel te zien, alleen maar, sinds de roeiboot, een klein stroompje midden door mangrove wortels. Dat duurde zo even,toen zagen we in de verte een houten trapje dat naar een vlondertje leidde met een huisje erop. Dat was de boom! Bij het trapje aangekomen werd alles van het vlet gelost. Een douane-be ambte met enige helpers stonden in het huisje om onze barang te contro leren. We hadden gelukkig geen con trabande! (Dat kun je ook niet ver wachten van een consciëntieuze be stuursambtenaar). Vervolgens moesten we over een houten bruggetje, gelukkig met een leuning, enige tientallen me ters lopen door het mangrove bos om eindelijk de bodem van Borneo onder onze voeten te voelen. Hier stonden enige afhalers op ons te wachten, die ons vlug in auto's stopten zodat we naar de Kota Singkawang konden ver trekken en later verder door naar het 150 kilometer verder gelegen Pontia nak. We hebben ons afgevraagd of iedereen zó naar Borneo moest reizen. Maar nee hoor! Er was een wekelijkse rechtstreekse verbinding per K.P.M. van Singapore naar Pontianak. Deze boot was helaas één dag vóór we per Indrapoera in Singapore landden, ver trokken. Als we daarop hadden moeten wachten hadden we enige dagen lan ger in Singapore moeten blijven en via Singakawang met de Boeloengan was goedkoper! Zo deed men dat in die goede oude tijd! P. D. E. SEEGELER-THIELE (74) 19

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1988 | | pagina 19