Dat veilige plekje BEZINNEN RAMBOET DJAGOENG "Adoe, van wie heeft hij (zij) dat toch ja?" En voor de rest van je jonge jaren was je Vuurtoren, Korek api (lucifer) omdat je "ramboet djagoeng" had. Maar ramboet djagoeng was altijd dik, krullend, gezond. Rood haar ging helaas altijd gepaard met sproeten. Laatst had ik sinds lange tijd weer vers- geplukte djagoeng in handen. En ja hoor, schutbladen afgetrokken en daar kwamen ze te voorschijn, de lange roodbruine draden. En meteen ook de herinnering aan "kappertje spelen" zoals Ramona in het gedicht hieronder beschrijft. Natuurlijk hebben onze Barbie dolls meer en steviger haar en kun je met de djagoeng- haren niet veel beginnen. Maar was het plezier er toen minder om? Weineen, een Barbie kun je niet opeten en onze 'klantjes" gingen als ze geen haar meer hadden zo boven op de anglo om te worden gebakar! LD Ik zoek een veilig plekje Al is 't nog zo klein, Om knusjes in te schuilen, waar ik mezelf kan zijn. Waar 'k lekker weg kan dromen En dart'len als een kind Waar ik vrijuit kan gaan grienen Als 'k weer de weg niet vind. Daar zou ik dan gaan bouwen Mijn eigen luchtkasteel, Omringd door mooie bergen En sawahs groen en geel. Waar 'k pootje kan gaan baden In kali's, soms heel bruin, En pentjits katapullen Voor roedjak, in de tuin. Waar ngangkrang op de loer ligt Bij 't klimmen in een boom En 't krokotveld zo koel is Als 'k slaap'rig ben en loom. De slentik voel 'k van kokkie, Toen zij mij heeft betrapt, Wijl ik 's morgens uit haar tenong Goela djawa heb gegapt. Bakar djagoeng of ketèlla Voor 's middags bij de thee En stroop met klappa moeda Is bij warm weer okee! Pop Tjitjak ga ik maken Van lapjes, wit en bont De kop simpel beschilderd Een steentje, klein en rond. En dan de jonge djagoeng, Met soms heel mooi lang haar Om kappertje te spelen Met grove kam en schaar. Voor vieze, dikke piedjers Is géén zo bang als ik 's Nachts zitten z'op de klamboe 'k Verstijf dan haast van schrik. Al moet 'k nog zó nodig mijn bed uitvoor geen prijs! Al klinkt 't nog zo troostend: "Ze doen je heus niets, meis!" Ik aai mijn pitik walik, Haar veren krullend wit, Die op acht mooie eieren Rustig te broeden zit. Een groene oeler kékét, Met lijfje, rond en glad, Laat ik weer verder kruipen Op een gedondong blad. En loom voel ik me zweven Op dongèngan van Boe Kasteel met vele kamers, Ik doe je poort weer toe. Door één onvriendelijk woord Stort néér mijn luchtkasteel En van mijn droom in kinderland Blijft zelfs geen spaantje heel. Het knusse plekje, dat ik zoek, Is in geen enkel land. Want werk'lijk veilig ben ik pas Omsloten, in Gods Hand RAMONA VAN DALSEM-HUIJTS (60) Er is een periode geweest dat ik jaloers was op de jeugd van deze tijd en dat ik graag mee wilde doen, maar dan wel 20-30 jaar jonger dan ik nu ben. Ik ben 64 jaar oud. Zoals het gaat, misschien heeft het iets met wijsheid te maken, dan begin je te relativeren. Ik geloof dan ook niet dat ik die onvrede, agressie, baldadig heid, vernielzucht, gebrek aan tucht en discipline, gebruik van drugs etc., zou kunnen accepteren. Natuurlijk vergelijk ik daarom het heden met het verleden. En dat doe ik bewust. Het leven van tegenwoordig is zeer zeker makkelijker dan vijftig jaar ge leden, met al zijn sociale voorzienin gen, hoge inkomens en materiële over daad. De welstand met de daaraan gepaard gaande luxe is zeker te ver kiezen boven de armoede van vijftig jaar geleden. Ik geniet het meest van de rust en de mogelijkheden en de zekerheden (allemaal betrekkelijk) die mijn leeftijd en deze maatschappij mij te bieden heeft. Ik erger mij het meest aan de ver ruwing en de ontaarding (ontwaarding) van de geestelijke normen waar z.g. alles kan en alles mag, het gebrek aan respekt voor o.a. de ouderen en de wetgevende macht en het apparaat ter uitvoering daarvan. Het doet mij ver driet als ik de hedendaagse jeugd zie opgroeien, die lak en maling heeft aan alles wat wij ouderen hen proberen bij te brengen. Hebben wij daarvoor een oorlog moeten voeren? Is dit de betere wereld die we (onwetend) aan hen hebben overgedragen? Als ik daarom een wens mag doen, dan wens ik dat wij allemaal de wijsheid, moed en kracht kunnen opbrengen om een paar stappen terug te doen in de tijd en ons bezinnen: "Waar en wat hebben wij fout gedaan". R. C. A. VAN HALL (64) 20

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1988 | | pagina 20