Levensverhaal
van Ena van Braningen - Scheurer
In 191 1 ben ik in Tegal geboren. Mijn vader was bij B.B., dus verhuisden we veel:
in Bandoeng kreeg mijn vader buitenlands verlof. In 1920 gingen we ('t Suez
kanaal was nog dicht) dwars door Australië en Amerika (San Francisco - New
York). Daar stapten we op de "Amsterdam" naar Hoek van Holland. "Kijk eens,
wat een kleine huisjes op die dijk, moeten we daarin wonen?!" (1920).
Einddoel was Den Haag. Daar gingen
we naar school "Haaksman en Mey-
boom", meisjesschool op het Swee-
linckplein. Daar kreeg ik een leuk
Schevenings vriendinnetje, waar ik
vaak mocht logeren. Na mijn vertrek
weer naar Indië, bleven wij met elkaar
corresponderen, tot ik op m'n achttien
de jaar haar weer terug zag (1 930).
In 1922 gingen we dus weer naar
Java, Modjokerto. Mijn vader was zeer
muzikaal, organiseerde een orkest bij
elkaar. Een juffrouw van onze school
vormde een kinderkoor voor een bloe-
mencantate van mevr. Vladderakken
(zij kwam er zelf voor over uit Batavia).
Een Deense schilder maakte over de
hele achterkant van 't toneel een beel
dig tuinhek met rozenpoort in 't midden,
't Was een geweldig succes. Wij had
den allerlei zomerbloemen van papier
op ons hoofd, dat stak uit, boven een
groene rand. Op de aloon-aloon waren
twee tennisbanen, waar we 's middags
leerden tennissen. Mijn zuster en ik
moesten ook muziek studeren. Wij
waren met z'n drieën, zusjes. De oudste
(anderhalf jaar ouder) moest viool leren.
Dat viel niet mee, toch heeft ze volge
houden zodat ze later mee kon spelen
in 't Delftse orkest. Ik speelde piano,
goed genoeg om mezelf later met zang
te begeleiden.
Daarna werd mijn vader assistent
resident in Bondowoso.
Wat een groot huis en hele grote tuin
met veel bomen (waar we in konden
klimmen). Dan kwamen we daar in de
padvinderij, wat we zo graag wilden,
bij hopman Etty. Helaas maar voor één
jaar, toen moesten mijn oudste zuster
en ik naar Soerabaia, naar de H.B.S.
We gingen naar kostschool, de Gen-
tengschool en naar de nieuwe H.B.S.
Kostschool was voor mij niet geschikt,
veel kattekwaad uitgehaald, dus gezakt
voor de tweede klas. Daarom gingen
we bij mevrouw Pereira in huis, heel
fijn. Haar oudste dochter speelde veel
piano en trad op in het Kunstkring
gebouw.
Toen moest onze jongste zuster naar
de H.B.S.
Mijn ouders woonden toen in Blitar.
Mijn moeder vond Malang beter van
huis te bereiken. Ik moest daarom naar
Malang om op mijn zusje te passen, bij
de familie van de Son-Brouwer. Tus
sen mijn ouders ging het niet goed.
Mijn moeder kwam in Malang wonen
met ons samen in een paviljoentje,
tegenover het klooster.
Een oude jeugdvriend, die daar luite
nant was bij 't leger, kwam ons opzoe
ken, We raakten verloofd. Ik had de
drie-jarige H.B.S. gehaald. Mijn moe
der wilde, dat we in Holland verder
gingen studeren. Na drie maanden
maakte hij onze verloving uit.
In 1930 in Den Haag aangekomen,
volgde ik een spoedcursus voor onder
wijzeres. Intussen had ik in de padvin
derij kennis gemaakt met Carel van
Braningen, die had bij ons thuis zoveel
over Indië gehoord, dat hij, toen een
oom hem een baan aanbood, dadelijk
ja zei. Dat was in 1 937. Voor hij vertrok
hebben we ons verloofd. Toen wisten
we ineens, datwevoorelkaarbestemd
waren. In 1938 trouwden we en ging
ik naar Medan en daarna naar Bandar
Poelau, waar ons huis op palen stond
aan de Asahan rivier.
In 1941 werd Carel opgeroepen voor
de dienst. Ik pakte mijn koffertje en
volgde hem naar Medan, ging in een
pension en werkte in het hospitaal bij
Dr. Mansoer. Ik wilde nooit van mijn
leven verpleegster worden, al die narig
heid zien! en toen "Zuster, houd eens
vast", die hand van die man. Ja hoor,
dokter kwam met een grote tang, klap,
duim eraf, verbinden. "Hé zuster!" Hij
greep me beet, plakte me op 'n stoel.
Daar ging ik haast van m'n stokje. De
gewonden werden binnen gebracht. Ik
begon er aan te wennen.
Plotseling bericht: "hospitaal ontrui
men". Carel ontmoette ik nog even
buiten het militaire kamp. "Zeg, we
gaan hier weg". "Waarheen?" "Mag ik
niet zeggen. Je kent mij. Ja, we gaan
de bergen in". De volgende dag ging ik
naar 't station. 0, regenjas vergeten.
Belde naar pension. Volgend ogenblik
komt de huisjongen met mijn regenjas
en briefje "Uw man heeft gebeld: Hij is
in Brastagi!" Ha, ik was juist op weg.
Na een tijdje stopt de trein. Hij ging
niet verder, dus stapte ik uit. Een hele
rij militaire trucks. Wachten. Ik vroeg
of ik mee mocht naar Brastagi. Enkelen
lachten me uit, één riep "dat is de
vrouw van Van Braningen!" Zo kwam
ik in Brastagi en hoorde, dat hij in
Kabandjahe was. Daar namen we af
scheid van elkaar, voorgoed.
Toen de Jappen daar kwamen werden
alle vrouwen geïnterneerd in Brastagi.
Toen de Engelsen in aantocht waren,
werden wij in een geblindeerde trein
weggevoerd naar Aek Pamienke, heel
ver in 't Zuiden, in een dicht rubberbos
met tijgers. Daar moesten we de lorries
met onze bagage er op duwen.
In bamboe loodsen moesten we op
planken (vijftig centimeter boven de
grond) slapen, vies water uit de put
drinken, soms met dode ratten er in.
Baden deden we alleen, als het regen
water van 't dak stroomde.
Na een paar maanden gonsden nieuws
berichten binnen. De Engelsen komen
er aan, om ons te verlossen! Tot onze
verbazing kwamen Hollanders de Ja
panse wachtposten overnemen en von
den de vrouwen (enkelen) hun mannen
terug, die waren ingezet, omdat ze in
deze streek bekend waren, waren ze
hier gedropt.
In 1945 keerden we per trein weer
terug naar Medan.
Van Brastagi af waren Pau van Heusen
en ik steeds samen. Toen zij op een
avond door een Jap betrapt was bij de
pagger, gilde ze "Ena!" Ik rende er op
af. De Jap wilde mij ook grijpen, maar
ik sloeg zijn hand weg. "Sufferd, ik
loop toch al mee!" Op zijn kantoor
moesten we blijven staan. Hij zei, dat
we moesten doen, wat zij zeiden. "Ja,
maar wij hebben niets gedaan". Pau
had gefluisterd, dat ze er nog niet "uit"
was geweest. Ze zag een "jute zak"
staan, schopte ertegen, toen bleek het
een Jap te zijn. Hij had gezien, dat we
padvinderij deden in 't kamp, en zei
ineens, tot mijn grote verbazing, "Ik
ben naar de Jamboree geweest in
Holland in 1 937". Toen: "Ga maar naar
je bed!"
In Medan werden wij, als eersten op
de boot gezet naar Holland, 1 946 naar
Den Haag. In de Zuidwal (ziekenhuis)
wilde ik mijn verpleegstersdiploma
halen, maar werd afgekeurd, wegens
gebrek aan kalkvïtaminen, enz. enz.
De directrice was 't er niet mee eens,
bood mij een kamer op de lege klasaf
deling, waar ik mocht bijkomen en de
hele verpleegsteropleiding mocht vol
gen en in 1949 de kraamopleiding
deed, slaagde en ook dan maar de
psychiatrische opleiding in Santpoort
ging proberen. Dat mislukte, door al
die dichte deuren, die je altijd eerst
met de sleutels moest openen. Ik had
lang genoeg gevangen gezeten, dus
stopte ik er mee.
Een oud-patiënt van mij in de Zuidwal
kwam me ophalen. "Kom maar eerst
eens bij ons, in 's-Gravenzande, op
knappen". Drie maanden hebben deze
oudjes mij verwend.
1950. Helemaal opgeknapt startte ik
in de kliniek "Frankenslag" in Den
Haag, als hoofdzuster van een afdeling
met couveuses en later, als O.K. zuster
erbij. In 1955 oproep van de direc
trice van de Zuidwal voor de nieuwe
afdeling opname zaal voor avondop
name. Daar werkte ik met Zuster Za-
noni prettig samen, tot het nieuwe
ziekenhuis "Leyenburg" klaar was.
Toen mijn moeder in 1955 was over
leden zijn mijn zuster en ik samen
gaan wonen tot we gepensioneerd
werden en in een bejaardenhuis gingen
wonen.
H. VAN BRANINGEN-SCHEUER (78)
8