Pak Wiji uit Yogya
Deze zomer zijn wij weer in Indonesië geweest, o.a. in Yogyakarta, dat we zeven
jaar geleden voor het laatst hadden bezocht. En dat was duidelijk te merken. Er is
veel veranderd in de kratonstad. Een verandering, die men graag vooruitgang
noemt. De drukke stadsader en winkelstraat Malioboro was nu helemaal een
heksenketel geworden. De eindeloze stroom van gemotoriseerd verkeer is nu
door smalle, met struiken beplante stroken gescheiden van de rijbanen voor de
langzamere becaks en fietsen langs de trottoirkant. Oversteken is hier
levensgevaarlijk geworden en iedereen wordt gedwongen om het verderop
gelegen zebrapad bij de verkeerslichten te gebruiken.
Geleidelijk aan worden oude panden
aan de overdekte winkelgalerij ver
vangen door ruime, moderne zaken,
die de allure van een warenhuis heb
ben. Het meest opvallende is momen
teel een filiaal van Matahari depart
ment store, een verdiepingwarenhuis
met roltrappen, dat daar een keur aan
aantrekkelijk uitgestalde artikelen ver
koopt en waar men een grote keus
heeft in moderne dames-heren-kinder-
kleding van redelijke tot goede kwali
teit tegen (voor ons) lage prijzen.
De bediening door keurige winkel
meisjes is er correct en behalve veel
Yogyanezen zie je er ook buitenlanders,
die in het Engels te woord worden
gestaan. Ja, de vooruitgang is hier
heel duidelijk te merken.
Vóór de winkels op het trottoir van de
overdekte galerij vind je nog steeds de
talloze stalletjes, waarvan allesaan de
man wordt gebracht. De hele dag door,
tot ver in de avonduren is het hier een
gedrang van passanten en je krijgt de
indruk, dat er best wel goede zaken
worden gedaan. Ook hier heeft de
nieuwe tijd toegeslagen. Het meren
deel der artikelen bestaat uit spijker
broeken, leren riemen, reistassen van
nylon of leer, goedkope kleding van
batik- en ikatstof, metalen naamplaat
jes waar je naar keus iets in kan laten
graveren, plastic kammen, tijdschriften,
sloten en sleutels, paraplu's enz. De
zelfde artikelen, die je overal in Indo
nesië in de straathandel tegenkomt.
De typische Yogyase souvenirs, zoals
wayangpoppen, perkamenten lampe-
kappen met uitgebeitelde motieven,
blangkon (voorgevouwen mannen-
hoofddoeken) en surjan (traditionele
mannenjasjes) of krissen, zijn er nog
wel, maar in de minderheid. Dit is alle
maal heel begrijpelijk, want de industrie
begint ook in Indonesië vruchten af te
werpen. En dat betekent voor velen
werkgelegenheid met iets minder ar
moede en zelfs een beetje welvaart.
Desondanks blijf je onwillekeurig speu
ren naar dat ondefinieerbare, typisch
Javaanse in het stadsbeeld, zoals de
Javaanse kleding, het gedrag en de
omgangsvormen van de mensen, de
koopwaar, het eten en de lekkernijen
in de warongs, de andongs en de
dokars. Het is er nog wel, maar je moet
er wel naar zoeken want het is allemaal
niet meer zo vanzelfsprekend als je
had verwacht. En soms, als je geluk
hebt, loop je er bij stom toeval gewoon
tegenaan. En dat gebeurde met ons,
toen Pak Wiji ons pad kruiste,
ledereen, die in Yogya is geweest,
weet, dat men voor zijn vervoer over
langere afstanden aangewezen is op
een taxi, die men per uur of langer kan
huren. De hotels spelen hierbij een
bemiddelende rol en dat bespaart veel
nodeloze moeite en tijdverspilling.
Ook in ons geval. De "hoteltaxi" werd
opgeroepen. Het bleek een grote
Amerikaanse auto van een verouderd
type te zijn, die zijn jeugdjaren allang
achter de rug had, doch door de liefde
rijke zorgen van de eigenaar nog in
zeer goede staat van onderhoud bleek
te verkeren. Deze eigenaar was Pak
Wiji, een man in de bloei van zijn
leven, zo tussen de 35 a 40 jaar, naar
mijn schatting. In ieder geval was hij na
de revolutie geboren. Hij was een
eenvoudige, beschaafde en bescheiden
man zonder veel woorden, die hoewel
modern, van deze tijd, nog heel sterk
dat Javaanse karakter uitstraalde, waar
ik zo naar gezocht had. Als man van
het volk was hij van becakrijder opge
klommen tot taxichauffeur met een
eigen wagen, een gezin en een stenen
huis met een kleine sawah, buiten
Yogya. Een prestatie, die getuigde van
wilskracht en het doorzettingsvermo
gen om boven de grens van de armoede
uit te komen. En dat was zeker iets om
trots op te zijn.
Hij beschouwde het als een eer om
zijn buitenlandse gasten niet alleen
rond te rijden, doch hen als een goed
gastheer tevens tekst en uitleg te
geven over de stad en zijn beziens
waardigheden. Dit gebeurde aanvan
kelijk nogal hortend en stotend in
gebrekkig Engels. Doch toen ik op een
gegeven ogenblik het gesprek in het
Indonesisch voortzette en er daarbij af
en toe wat Javaanse worden doorheen
mengde, was het ijs gebroken. Er
ontspon zich een levendige conver
satie, die tijdens de ritten van de
volgende dagen werd voortgezet.
Pak Wiji toonde zich een buitengewoon
gevoelig iemand, die steeds feilloos
onze aandacht vestigde op dingen, die
onze belangstelling hadden. Maar die
ook op het juiste moment kon zwijgen,
als hij merkte, dat wij voor een poosje
liever aan onze eigen gedachten over
gelaten wilden worden. Aan hem heb
ik vele vragen gesteld over allerlei
dingen uit het dagelijkse Javaanse
leven, waar ik vanuit mijn jeugd al
vertrouwd mee was geraakt, maar
waarvan ik niet wist of die nog be
stonden.
"Pak Wiji, weet u wat een celèrèt
gombèl is? Hij begon verbaasd te
lachen. Hoe was het mogelijk, dat ik
dat wist, was zijn antwoord. "Zijn de
bocah angon 2) er nog? En hoe zit het
met de palawija 3)? Wat voor vliegers
maakt de jeugd tegenwoordig? Zijn
er nog vechtvliegers bij en raken ze
nog wel eens pedot 4) Spelen de
meisjes nog wel nini towong 5) En
zo ging ik maar door met hem te
bombarderen. Hij kreeg er bijzonder
schik in en zei, dat hij het zo fijn vond
om mensen als wij, die zelf in Indonesië
hadden gewoond, als gast te mogen
hebben. Want onze soort kende het
land en de mensen nog en wij waren
oprecht geïnteresseerd in alles wat wij
zagen. Zo had hij ook prettige ervarin
gen gehad met Hollanders, die vroeger
in Yogya hadden gewoond, waarmee
hij zelfs in het Javaans gemeenschap
pelijke ervaringen had kunnen uitwis
selen.
Uit zijn antwoorden bleek telkens weer,
dat er ook op het platteland veel was
veranderd en zelfs verdwenen, alle
maal in naam van de vooruitgang. De
jeugd kende veel Javaanse gewoonten
niet meer of deed er niet meer actief
aan mee. Al de activiteiten werden nu
in schoolverband georganiseerd en
men was veel meer georiënteerd op
het leven in de stad dan vroeger. Maar,
zo verzekerde hij, verder weg van
Yogya, op het echte platteland, onbe
reikbaar met de auto vanaf de grote
wegen, was er in wezen nog niet
zoveel veranderd.
Op een dag reden we naar de Borobu-
dur. En wat niet dikwijls gebeurt, we
passeerden opeens een eendenhoeder,
die een lange rij eenden langs de kant
van de drukke rijweg voor zich uit
dreef. "Weet je hoe die wordt ge
noemd?" vroeg Pak Wiji plotseling,
alsof hij nu de kans schoon zag om
mijn kennis op de proef te stellen. In
een flits schoot het woord door mijn
hoofd, dat ik ooit eens in dit verband
had horen noemen en voor ik het wist
flapte ik eruit: "Sontoloyo". Verbaasd
lachend keek Pak Wiji mij aan. "Datje
dat wist", zei hij op bijna verontschul
digende toon. "Ik kende dat woord
oorspronkelijk niet, doch een Indische
Nederlander heeft mij dit woord ge
leerd", zei hij. Ja, toen begon ik zelf te
twijfelen. Was dit wel het goede woord
en was het eigenlijk wel een fatsoenlijk
woord? Voor hetzelfde geld kon het
een scheldwoord zijn of erger. En ik
deed er wijselijk verder maar het zwij
gen toe. Ik gooide het gesprek over
een andere boeg en begon overwayang
en gamelan. Hij bleek daar zelf heel
veel vanaf te weten en wij begonnen
tot in allerlei details af te dalen.
De laatste middag van ons verblijf in
Yogya bracht Pak Wiji ons tot bij
Malioboro. Wij wilden nog wat speciale
inkopen doen, waaronder cassette-
24