Herinneringen aan mijn eerste huis Het residentiehuis van Malang. Mijn eerste vijf levensjaren heb ik doorgebracht in het residentiehuis van Malang, waar mijn pleegvader, een broer van mijn grootmoeder, resident was. Het huis speelde een belangrijke rol in de geschiedenis van Nederlands-lndië. In de Java-oorlog (1825-1 830) was de centrale commandopost onder leiding van de legercommandant generaal De Koek erin gevestigd. Het einde van deze oorlog viel samen met de gevangenneming van Dipo Negoro in hetzelfde huis. Het bekende schilderij van Pieneman laat de aankomst van Dipo Negoro op de trappen van dit huis zien. Ik herinner mij duidelijk dat ik op deze trappen speelde met de kevers, die in de vroege avond op het net aangestoken lamplicht afkwamen. U zult begrijpen dat ik de herinneringen aan mijn eerste vijf levensjaren niet chronologisch kan rangschikken; ik volsta met enkele beelden, die mij tot op de dag van vandaag helder voor ogen staan. Zo herinner ik mij dat mijn pleegmoeder mij In de armen van mijn pleegmoeder. 's avonds al wandelende in haar armen droeg om mij in slaap te krijgen. Zij zong daarbij een zelfbedacht liedje, waarin de loewaks stout waren en ik - Loetje - zoet. Om te controleren of ik al sliep draaide zij de rollen om en zong van zoete loewaks en een stout Loetje. Als ik dan met een schreeuw protesteerde, wist ze dat ze nog even door moest zingen. De loewaks speelden een voorname rol in mijn prille kinderbestaan, omdat zij in grote getale huisden in de met philoden- dron begroeide kenaribomen in de uit gestrekte tuin van het residentiehuis. Deze tuin was zo groot dat er acht kebons nodig waren om hem te onderhouden. Als eens per week hun loon werd uitbetaald, mocht ik daarbij zijn. Het boeide mij in hoge mate dat zij het zilvergeld lieten rinkelen op de trappen van het huis om de echtheid ervan te toetsen. De tuin was mij bijzonder dierbaar - ik speelde er dagelijks in. Met de bloemen, vooral met de cosmea's, had ik een bepaald contact; ik verbeeldde mij dat ze mij konden verstaan. Kleine celluloid cupidopoppetjes liet ik wonen in de planten en de rode kelken van de salvia's waren hun hoedjes, die ik met een eindeloos geduld op de gladde hoofdjes trachtte te zetten. Mijn pleegouders vonden het niet goed dat ik op blote voeten in de tuin speelde. Zij waren bang voor besmetting met de mijnworm. Ik was nog te klein om dit begrijpen en daarom zei mijn pleegvader dat de grond te koud was. Ik zou koude voeten krijgen en daardoor ziek worden. In mijn kinderjaren zat daar iets onlogisch in: ik zou ziek worden als alleen mijn voeten, dit kleine onderdeel van mijn hele lijf, met de koele aarde in contact kwamen? "En een aardworm dan?" protesteerde ik, het lange, roze, naakte lijf, aan alle kanten in contact met de aarde, als bewijs te voorschijn halend. Het antwoord kan ik mij niet herinneren, maar mijn pleegvader zal zich wel lachend teruggetrokken hebben. Er waren prachtige stallen bij het huis, bewoond door twee Isabellen, beige paarden met lichte manen. Dagelijks mocht ik ze een pisang geven. Toen mijn pleegvader eens, in zijn functie van resident de gouverneur-generaal Van Limburg Stirum met zijn echtgenote ont ving, wandelde hij, na afloop van het bezoek, met mevrouw Van Limburg Stirum aan de arm naar het gereedstaande rijtuig. De gouverneur-generaal voerde mijn pleegmoeder aan de arm, alles volgens protocol. Ik was toevertrouwd aan de zorgen van een bediende, maar in een onbewaakt ogenblik wist ik te ontsnappen en vloog naar mijn in vol ornaat geklede pleegvader met de verrukte kreet; "Oompie, oompie!" Ik trachtte zijn hand te grijpen, maar de etiquette verbood hem daarop te reageren. Eerst toen mevrouw Van Limburg Stirum goedgunstig toe stond dat ik meeliep, nam hij mij bij de hand. Nog één gebeurtenis uit mijn eerste jaren wil ik u vertellen, ofschoon deze mij bij overlevering gewerd. Ik laat hier mijn pleegmoeder aan het woord. "Ik had op een morgen de vrouw van de kapitein der Chinezen op bezoek en liet op een bepaald tijdstip mijn kleine jongen binnen bren gen. Smetteloos gekleed, geschoeid en gekapt, met een ernstig gezichtje, gaf hij mijn bezoekster een hand en bleef toen doodstil naast haar stoel staan, een handje op de armleuning. Mijn kleine vent werd vertederd en bewonderd aangekeken door mijn bezoekster. Maar plotseling stond zij op en zei met enige haast dat zij weg moest. Ik liet haar enigszins verwon derd uit en toen ik terugkwam zag ik het. Daar stond mijn kereltje, nog in dezelfde houding, met hetzelfde doodernstige ge zichtje. Naast hem op de vloer lagen twee dikke drollen. Die waren zeker uit zijn broekspijp gerold." Toen mij veel later deze krachttoer ter ore kwam, onder streepte ik die voldaan en trots, dat ik dat staénde had gekund! Dit waren enkele flitsen uit mijn prille kindertijd. Het huis en de tuin staan sprookjesachtiger in mijn herinnering gegrift dan ik u vertellen kan. Zij waren doortrokken van een volmaakt geluk. L. F. ABELL 4

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1989 | | pagina 4