Mijn Jeugd
en hoe het verder ging (i>
door L.A. Rouwhof-Krancher
In 1931 werd ik geboren in Krebet, een suikeronderneming ten zuiden van
Malang. Volgens mijn moeder was ik een zeer woelige, actieve baby. Mijn
verzorgster was een jongere zuster van mijn Oma. Zij was bijzonder zorgzaam en
verloor me geen moment uit het oog. Eens was ik weer aan het springen, waarbij ik
mijn hoofd stootte aan een openstaand raam. Dat deed haar zo'n verdriet, dat zij
zichzelf ook aan het raam stootte. Mijn Opa was een volbloed Hollander, uit Gouda
afkomstig, mijn Oma een volbloed Indonesische. Van vaders kant waren beide
grootouders afkomstig uit Duitsland.
In 1937 woonden we bij mijn Oma in
Malang, wij waren school rijp. De school
tijd was heel fijn. We passeerden iedere
ochtend een huis van een gepensio
neerd echtpaar en verderop nog een.
Vriendelijk werd er gezwaaid. Toen be
greep ik al, dat een groet niets kost,
maar veel goed doet. Iedere ochtend
genoten we van de wandeling naar
school, na een stevig bord Quaiker Oats
te hebben verorberd en met een heer
lijke boterham in de tas.
De desamensen liepen ook op die weg,
om hun oogst en koopwaar naar de
pasar te brengen. Mijn zus was erg
bescheiden en naar mate we opgroei
den, kreeg ik nog meer "brani" en
haalde wel eens gewaagde streken uit.
Heerlijk was het aan de achterkant van
een tjikar te hangen, vooral als er dja-
gungplanten in lagen. Wij hadden vriend
jes van allerlei rassen. Wat ik altijd
bewonderd heb in Chinezen is, dat ze zo
geweldig goed zijn in rekenen. Ikzelf
heb er altijd veel moeite mee gehad.
Helaas was het computertijdperk nog
niet uitgevonden.
In de 4e of 5e klas werd ik eens geplaagd
door een klasgenoot. Ik had een jongens
kop, omdat we met vakantie naar Soera-
baja waren geweest, waar
het veel warmer was dan in Malang. Hij
was erg mager, maar had me zó kwaad
gemaakt, dat ik na schooltijd, vóór de
school zó hard sloeg, dat een dame die
naast de school woonde, naar buiten
kwam en dringend riep er mee op te
houden. Toen moest ik hem wel laten
gaan. Maar door dat gebeuren had ik
behoorlijk respect verworven.
In die jaren was het malaise en ook mijn
vader was buiten baan. Hij kon de krant
delen met een goede kennis, die aan de
andere kant van de school woonde.
Mijn zus en ik haalden de krant na
schooltijd op. Ine wou nooit naar bin
nen, "verlegenIk daarentegen graag,
want die dame had altijd een lekker
speculaasje klaar, natuurlijk vroeg ik er
een voor Ine.
Het was zó fijn onder de boengoer-
bomen te lopen, wanneer zij in bloei
stonden. De school eindigde om half 1
dacht ik. De middagmaaltijd ging er
altijd grif in, daarna even huiswerk
maken en dan moesten we verplicht
naar bed, een ware ramp. Tot nu toe heb
ik moeite met daglicht te slapen.
Wanneer ik de slaap niet kon vatten,
bedacht ik allerlei gekke spelletjes. De
ouderen onder u weten nog wel wat een
goeling is. Voor ons had Mam speciaal
van die kleine gemaakt. Ik klom dan in
de ijzeren steun, die de klamboe ophield,
hing de goeling aan de kollor (strikje) en
dat moest dan een klapper (kokos)
voorstellen. Na een poosje moest die
geoogst worden, zodat er dus niet veel
van slapen terecht kwam. Vaak was ons
oor gericht op wat Oma deed. Onder
ons slaapkamerraam lag een paviljoen,
dat Oma verhuurde, maar wanneer het
leeg was, liep ze er wel eens doorheen
zo 's middags.
Een hele poos werd het gehuurd door
een Duitse vrijgezel. Hij was een zware
drinker en iedereen werd bang wanneer
hij naar zijn "pisau tjoekoer" (scheer
mes) vroeg. Af en toe kreeg hij vlagen
van razernij en later moest hij opge
nomen worden in een gekkenhuis in
Porong nabij Lawang.
Het huis van mijn Opa werd gebouwd
op een open vlakte. Later kwamen er
kamponghuisjes omheen. En als men
mij zegt, dat ik uit de kampong kom, zal
ik er echt niet kwaad om worden, want
het is zo. Maar waar het om gaat is,de
gedegen opvoeding die wij gehad heb
ben. De naaste buren waren aller
liefst en hulpvaardig en in de scheme
ring speelden ze altijd familiespelen.
Gezellig om aan te horen. Mijn Opa kon
geen babygehuil verdragen.
In 1 939 met de inval van Polen, werd
een broertje geboren. Hij werd erg ver
troeteld, maar ook vaak flink gestraft
door mij. In 1949 kwam er nog een
zusje bij, op wie wij later erg trots
waren.
Mijn Opa had een 10-tal djeroek manis-
bomen (groene soort sinaasappel). Dat
soort bleef groen, hooguit meteen klein
geel wangetje. Ik dacht dat het soort
Valentia werd genoemd. Ze waren erg
sappig en zoet, maar bleek-geel van
binnen. Het waren lage boompjes, maar
de oogst was overweldigend. Van iedere
boom kwamen teilen vol af. Ook de
djeroek nipis (kleine citroen) bloeide
constant. Erwarenookeen paardjeroek
keprokbomen (mandarijn). Deze laatste
soort had een heel andere groeiwijze.
Onder de bomen was een soort crocus
in een kringetje geplant. Er waren ook
papajabomen en op het achtererf was
één grote nangkaboom, met overheer
lijke vruchten. Dit kwam, omdat er con
stant water toevoer was van een water
put. Nog nooit is deze put droog ge
weest. Bijde put werden kleren gewas
sen, maar voor het huis hadden we
waterleiding. De bijgebouwen stonden
als een T op het hoofdgebouw. Daar
waren keuken, badkamer en w.c. en
nog een paar logeerkamers. Als kind
werd ons duidelijk verteld, dat we
nóóóit achter de w.c. mochten komen,
omdat er een heel diep gat zat met alle
rommel er in. Nou, dat geloofden we
écht wel, en daar heb ik me wel aan
gehouden. Het idee alleen al, was niet
aantrekkelijk.
Soms gingen we 's middags bij de kali
Brantas spelen, die ver beneden Oma's
huis stroomde. Er waren grotten, maar
daardurfde ik nooit te diep in te gaan De
Brantas kon wel eens verradelijk zijn.
Het is wel eens voorgekomen, dat men
sen meegesleurd zijn door de bandjir
(overstroming). Dit kwam, doordat ze
tegen de schemering er heen gingen en
dan was de kleur niet goed meer te
onderscheiden. In die tijd waren er nog
geen goede communicatie-middelen,
laat staan weersberichten. Maar aan de
kleur van het water en de snelheid, kon
men wel merken, dat er bandjir aan
kwam.
Aan de overkant van de Brantas, woonde
een man met gezin, die een geweldige
aanplant krulsla had, het was een lust er
naar te kijken. Op de hellingen van de
Brantas groeide veel marenggo, (mary-
gold) een soort wilde zonnebloem. Wij
plukten er vaak vaasbloemen van. Ook
raakten we graag de kembang tembelek
(Lantana) aan. Volgens mevrouw Netty
Selder moet deze plant goed zijn voor
longlijders. Er waren een paar grote
spuitjesbomen met mooie oranje bloe
men en wanneer je de vrucht uitdrukte
spoot er vocht uit, vandaar de naam. De
sono (misschien sèna) boom had leuke
ronde bladeren. Is dit misschien de
peul, waarvan de pitjes als laxeermiddel
gebruikt wordt? Omdat de natuur in de
tropen zo rijk en groeikrachtig is, groei
de er tegenover ons hek tussen twee
tuinen zomaar een srikajaboompje (let
terlijk Rijke Sri (meisje). Merkwaardig
is, dat de boea nona (alweer een vrucht
naar een meisje genoemd) dezelfde
bloei- en groeiwijze heeft en groenig
bruin, maar wel groter is. Beide vruchten
waren erg zoet en bevatten veel pitjes.
Daar kon men lichte ballen van maken
door ze in een rond zakje van stevige
stof te naaien.
Mijn Oma had ook een enorm grote
rozenstruik, naast een terras van bak-
4