Mijn Jeugd en hoe het verderging <id Mijn vader kreeg een baan aangeboden op een suikerfabriek in Oost-Java, nl. Assem Bagoes. Eerst ging hij er zelf heen entoen er huisvesting was, gingen wij ook. Ook op deze onderneming was er geen school meer, dus we verspeelden onze tijd. Wat een onbezorgde jeugd was dat. Er waren daar heel veel honden van Nederlanders die geïnterneerd waren. Ze trokken naar ons toe, omdat ze veel aandacht kregen en eten. Mijn moeder hield kippen en die sliepen 's nachts niet in een hok, maar in een kajoe djaran (esboom). Het was een mooi gezicht die witte figuren te zien zitten. Vooral de maannachten waren zó mooi, dat men er de krant wel bij kon lezen. De overgebleven mensen kwamen dan ook bij elkaar en zaten buiten tot laat in de nacht. Het was er warm, vanwege zeeklimaat. Maar in de buiten (avond)lucht was het goed uit te houden. In de vooravond speelden de kinderen verstoppertje en werden soms verraden door de ook actieve honden. Soms vergisten de hanen zich en kraaiden in de nacht. De sokastruiken waren zó groot, dat kleine kinderen er een goede schuilplaats in vonden. Wat hebben we daar een heerlijke tijd gehad. Mijn moeder had personeel, zodat zij allerlei andere dingen kon doen. Assem Bagoes droeg zijn naam met ere. Een groot deel van de rijksstraat weg was er mee aangeplant. De bevol king deed er niet zoveel mee. Mijn moeder maakte er assemstroop van. Grote hoeveelheden werden gekocht, geschild, van pitten ontdaan en ge droogd. Zij smolt suiker en legde de gedroogde vruchten er in en verzwaarde ze met een grote steen. Deze substantie bleef enige tijd trekken. Het resultaat was verrassend. Juist in de warme temperatuur was een koud glas zure assemstroop een plezier. De overgebleven vruchten werden in suiker gerold en daarna gedroogd als lekkernij. Wij wasten ons haar met dje roek poeroet. Geraspt en gezeefd, was het geurig en deed het haar glimmend en soepel worden. Dit vanwege de natuurlijke oliën in de vrucht. De huizen van alle suikerfabrieken, die meestal aan de kust lagen, waren heel hoog gebouwd en flink ruim met heerlijk koele vloeren. Bij sommigen waren de bijgebouwen, badkamer, keuken en toi letten in T-vorm in het verlengde van het hoofdgebouw, bij anderen was het weer anders. Meestal was de afwas- plaats tegenover de keuken. Zo ook in Pandji. Het bijzondere wat ik vermelden wil is, dat er een aardig grote papaja boom groeide uit de vloer bij de plaats. Die boom droeg op 1Vi meter hoogte al prachtige vruchten. Rode papaja, die nog groter was dan een pasgeboren baby. Het was een leuk gezicht. Veel later ben ik door geïnteresseerdheid tot de conclusie gekomen, dat er een papa- japit in de gleuf van de vloer moet zijn gevallen, ontkiemd en gegroeid moet zijn met heerlijk resultaat. Deze theorie werd bewezen, toen we later in Midden- Java kwamen te wonen (getrouwd) en zelf papaja aanplantten en daarbij de penwortel niet afsneden, maar kneus den en dubbelsloegen, zodat er toch nog sappen mee getrokken konden worden. Na de oorlog (over de ervaringen in de oorlog vertel ik hier maar niet) gingen we weer naar Soerabaja. Daar deden Ine en ik de brugklas aan de Butteweg- school, o.l.v. directeur "Pa" Rusche. Een hele lieve man, diezeer intensief en met hart en ziel zijn kracht en kunnen aan de leerlingen gaf. Daarna ben ik naar de MULO gegaan, die er vlak achter lag. Dat was heel eng die eerste dag op de MULO. Ineging naar de HBS, want die kon veel beter leren dan ik. Helaas wegens gebrek aan boeken en omdat in Malang nog geen HBS was, schakelde ze over naar de MULO. Een poos hebben we bij een tante van vaders kant gewoond in Kanginan. Een knusse buurt met kleine huizen, bijna ieder huis had jonge kinderen. T.o. ons woonde de fam. Volmer. Ik was bevriend met de dochter Ruth. Een schattig en mooi meisje. Zij ging naar een andere school, maar na schooltijd trokken we vaak met elkaar op. Behalve de schoolplichten, vermaakten we ons geweldig. Ruth vond actie ook wel leuk. In dezelfde straat woonden ook de jon gens Van Ligten. Wij leerden militairen kennen van een wagenpark. Twee In dische jongens, die echt gezellig waren. Wij gingen vaak met ze toeren, Ine, Ruth, nog een stel meisjes en ik. In de bak van de vrachtwagen konden we alles goed overzien. Het was fijn zo uit te waaien. Mijn vader werd overgeplaatst naar Malang. Voor de zoveelste keer kwamen wij weer bij Oma wonen. Op school, tijdelijk de H.I.S. (Holl. Inlandse School) verbleven we enige tijd. Wij noemden het de "Kippenhokschool". Dit kwam omdat het een gebouw was met i.p.v. ramen, gaas als wanden, ter hoogte van het plafond. Het was een redelijk ge bouw en de bedoeling was kennis op te doen. Wij zaten in 1 persoonsbanken met ouderwetse inktpotten. Ine kwam bij mij inde klas, wat ik niet zo prettig vond. Zij was erg serieus in het leren. Het aantal leerlingen groeide ge stadig er er kwamen meer leraren bij, allen "baru" (nieuw). In mijn klas zat een meisje, Maja Lubeck. Zij was bij zonder bescheiden en ik kreeg haar nooit mee voor avontuur, haai vader werkte bij een suikeronderneming in het zuiden van Malang. Bij het verkennen van de stad, ontdekte ik dat onze school gebruikt werd door Holl. militairen. Dat bracht me op een idee om mijn nieuwsgierigheid tevreden te stellen. Ik schreef een klein briefje en bevestigde het zichtbaar naast de inkt pot. "Wie zit er op mijn plaats? Ik heetPrompt de volgende dag was er een antwoordbriefje. De jongen stuur de het op een ontmoeting aan, maar daar kon ik niet aan beginnen. Van de lerares in aardrijkskunde heb ik veel geleerd, dat ik later in toepassing heb kunnen brengen. In 1961 heb ik Juffrouw Huisingh nog in Malang opgezocht en zij vertelde mij dat in de tijd, dat er een "boycot" was tegen de Nederlanders en men geen boodschappen meer mocht doen, zij daar geen last van heeft gehad, omdat leerlingen uit Djokja haar met voedsel kwamen opzoeken. Dat kan men noemen: "Vruchten plukken van gedane arbeid". Zij was geweldig streng, maar erg rechtvaardig. Juff. is cok in Indonesië overleden. In 1949 behaalden we ons MULO- diploma en na een gezellige feestavond, ging de hele groep op eigen wieken het leven in. Ik kwam te werken bij een embalagefabriek, de NIMEF, als jong ste. Niet voor zo heel lang en tegen weinig salaris. In 1950 trouwde ik met een Indische jongen. Wij begonnen op een koffie plantage in Midden-Java. Ik begreep niet goed hoe het in elkaar zat, groot landbouw, was Europees bezit en klein landbouw was weer anders. Na 1 jaar kwam mijn oudste dochter ter wereld, nota bene op 31 december. Wij woon den nog bij mijn schoonmoeder in, tijdelijk in de kampong. Deze kampong was heel anders dan de stadskampongs. Mijn schoonmoeder was redelijk wel gesteld, had sawah's en ook koffie tuinen en veel vruchtbomen. Tot het stenen huis, erfgoed van mijn schoon vader klaar was, bleven we er wonen. Daar heb ik nu geleerd hoe en wat desaleven was. Iedere dag genoot ik van de omgeving en de natuur. Mijn schoonmoeder hield veel van bloemen en ze had ook een enorm priëel met een meloenachtige vrucht, de labu siam. Ook blontjeng of labu poetih had ze volop. Het leven was er zo heel anders, de taal ook. Eerst wilde ik niet leren, maar later moest het wel. Het leven was eenvoudig, vredig, een waar genot. Het eten eenvoudig, sma kelijk en voedzaam. Ik kon er alle plan- 8

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1989 | | pagina 8