een hardnekkige vlieg wilde verjagen. De terugweg ondernamen wij in het normale slentertempo, maar veel moois zagen wij niet meer, de lol was er af. Tot Nis' eer moet gezegd worden, dat hij thuis niet meer op dit onverkwikke lijke voorval terugkwam. Zo was Nis ook: Niet haatdragend en wonderbaar lijk vergevingsgezind waar het de stre ken van een vriend betrof. Een kerel uit één stuk, die het verdiende om een betere vriend te hebben dan ik. Ongeveer een half jaar daarna, ik was toen gelukkig eveneens bevorderd tot soldaat I, toonde Nis ook over een geweldig herinneringsvermogen te be schikken. Hij was toen als waarnemer bij mij in de Bren-carriër geplaatst omdat hij kort daarvoor door een onge lukkige samenloop van omstandigheden en een verkeerd uitpakkende schatting onze brandstofkeet en de halve carrier- garage onder zijn Vickers tank had gekregen. Terugkomend van een lange vermoeiende rit zette ik de carriër in de nog overeind staande helft van de garage »n wilde er zo snel mogelijk uit. Ver moedelijk hebben daarbij de vermoeid heid en haast mij toen parten gespeeld, want ik bleef bij het uitstijgen met één voet aan het stuurwiel haken, verloor mijn evenwicht en smakte als een zak lompen tegen de wereld. Nis gooide eerst zijn spullen uit het voertuig, klauterde vervolgens bedaard over de steile zijwand en bleef even bij mij staan. Hij keek bezorgd, maar grijnsde van oor tot oor toen hij belangstellend vroeg: "Wat is er Japie. Heb je haast?" Het "Hoezo?" heb ik toen ingeslikt, maar als ik niet zoveel zand en steentjes in mijn mond had gehad, had hij wel wat over zijn vader en moeder te horen gekregen. Als ie zulke dingen op latere leeftijd op een rijtje zet, doen ze nog steeds zeer. Boontje komt om zijn loontje. (Vervolg: "Het ontbrekende stukje") doen denken aan de omgeving van vliegkamp Valkenburg. Hier moet het toch ergens zijn; dit zijn zulke typische gebouwen! Ze lopen en lopen en zien alleen een grote weg en een groot veld met bomen en elektriciteitsmasten. Hoe toch deze? Aan een oud mannetje met een fiets vragen ze de weg. 'Loop maar mee'. Net staan ze op het punt om het grote veld over te steken als er een politie agent op motorfiets aan komt. Hij ziet er stoer uit. Ray Ban zonnebril op, zijn uniform strak, zijn Ray Bankoker aan zijn broekriem gegespt. Ze doen hun best om uit te leggen wat ze zoeken, maar ja, kennis van de taal ontbreekt hen; dan maar met handen en voeten. De agent ook. Hij vraagt of ze naar het zwembad willen gaan en maakt met zijn armen zwembewegingen. Nee, vliegveld, Dakota, tempo doeloe en met gestrekte armen als vleugels van een vliegtuig staat Zusje in de brandende zon haar best te doen de weg naar het oude vliegveld te vinden. De agent kan haar niet helpen. Het oude mannetje weet het ook niet meer. Ze lopen weerterug en het mannetje regelt voor een goede prijs een becak voor hen, die hen naar de grote weg brengt, naar de bushalte. Al. Thuis Met vertragingen in Jakarta, Singapore, Bangkok en een klein oponthoud in Caïro terug naar huis. Met een tas vol cadeautjes, foto's, folders, schelpjes, steentjes - herinneringen, tastbaar. Maanden na terugkomst herinneringen, niet tastbaar. Herinneringen die ze niet kan uitleggen, wel vertellen maar meer als een verhaaltje, een anecdote, tenzij de ander er geweest is en dan 'o ja' - bevestigend en niet vragend. En nog weer later krijgt ze weer zin om lekker op de veranda te zitten in korte mouwen, op blote voeten, kijken naar tjitjaks die elkaar achterna zitten, om te luisteren naar de tokeh of de krekels of kikkers, zin in een tropennacht. Elke keer als ze een nieuw Moesson nummer van het adresbandje ontdoet en openvouwt denkt ze: 'ojabeves tigend, als een herkenning. Ze herleest de boeken die ze vóór haar reis al heeft gelezen. Herkenning, her innering, keer op keer, alsof het nooit weg zal gaan, alsof de reis een deel van haar is geworden. Of was het altijd al een deel van haar. Was ze niet opgegroeid in een bepaalde omgeving, met bepaalde gebruiken die niet helemaal op hun plaats leken te zijn met de temperatuur, met Nederland. En was ze in Indonesië niet diezelfde dingen tegengekomen die daar heel gewoon, vanzelfspekend, waren. Had ze meerdere woorden in Indonesië niet herkend uit gesprekken van vroeger, tussen haar tantes en haar moeder, toen ze pas in Holland waren? Ze voelde zich niet helemaal thuis in Indonesië, maar wel voor een gedeelte. Ze had wel qua lichaamslengte en huids kleur het gevoel daar meer thuis te horen dan in Nederland, waar kleren te groot waren, alles in huis te hoog, make-up niet afgestemd op een bruine huid, (winter)kleding in fletse kleuren niet bij haar bruine gezicht stonden, schoenen te smal waren voor haar brede voeten. In Indonesië week ze misschien door haar mooie kleren of haar (vertraagde) snelle tempo van lopen af, maar ze viel niet echt op; iedereen was even kleinen even bruin. Haarvriend was hierdegene die opviel, die anders was, die te groot was voor alles, wiens huid te flets was voor die intense kleuren van kleding. De hitte in Indonesië vond ze niet be paald aangenaam, maar de wind en regen in Nederland, die eeuwig grijze luchtnee, een liefhebber van echt Hollands weer was ze nou ook weer niet, misschien dat haartengere lichaam, zonder speklaagje, toch niet voor dit klimaat gemaakt waren. In Indonesië leken mensen op straat, in winkels, in kantoren op een tante of oom, een neef of nicht, niet alleen qua uiterlijk, ook in hun doen en laten. Ze zag zichzelf in meisjes van haar leeftijd. Na jarenlange ontkenning een beetje Oosters te zijn, was ze tijdens haar reis met het tegendeel geconfronteerd ge weest: de mensen op de pasar in Jakarta, de man van het expeditiekantoor in Semarang, de agent in Rembang, de verkoper in het warenhuis in Surabaya, de beachbum op Bali; de uiteindelijke bevestiging: de kleur van haar huid, haar uiterlijk en toch ook haar innerlijk hadden hun oorsprong daar, een deel van haar kwam daar vandaan. Ze kon er niet omheen, ze was eindelijk trots op haar bruine huid, ze kon haar afkomst niet meer ontkennen ze gaf voor zichzelf toe. Bevrijding. - 'Je moet gewoon gaan, heb ik ook gedaanje ziet dan alles wat je allang weet, je vindt dan allesje vindt dan Hij kon de zin niet afmaken. Ze kende de jongen van 10 jaar ge leden en nu had hij een goed lopend Indisch eethuisje waar, volgens haar constatering, helaas bijna uitsluitend trendy witte Hagenaars kwamen. Maar hier, tegen haar pratend, op de hoek van de Prins Mauritslaan en de Frederik Hendriklaan was hij gewoon een Indische jongen. Ze had de woorden van de jongen maar voor lief aangenomen en zou wel zien. Hij heeft gelijk gehad. Had hij misschien twee jaar terug willen eindigen met 'je vindt dan het ont brekende stukje van jezelf'? 1 7

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1989 | | pagina 17