A Het I.E.V. 70 jaar geleden opgericht door CH. MANDERS 13 juli 1919 DE HERINNERING AAN INDISCHE EENDRACHT Ter gelegenheid van de 14e verjaardag van het Indo-Europees Verbond, 13 juli 1933 recipieerde het hoofdbestuur van het Verbond in het hoofdbestuursgebouw op Kramat in Batavia. Op de foto zittend v.l.n.r. de heren: Beets, Barre, De Hoog (voorzitter, wiens bekende devies was: "lek wijck niet uit, ick blijf getrou en Cooke. Staande v.l.n.r.: de heren Remmers, De Boer, Scholte, Martens, Van Ardenne en Fuhri. In juni 1919 rees bij een groep vooraanstaande Indo-Europeanen het initiatief, daartoe bewogen door de door hen gesignaleerde noden en behoeften van de Indo-Europese bevolkingsgroep, tot de oprichting van een verbond, dat hun belangen zou behartigen, ongeacht rang, stand of geloof. De oprichting ervan was het resultaat van een publicatie in het Nieuws van den Dag voor Nederlandsch- Indië" van 1 7 juni door de heer G. van Loon (een geboren en getogen Hollander), met de titel: "Een economische krachtige Bond van Indo'swaarin werd gepleit vooreen hechtere aaneensluiting van de Indo-Europeanen. Dat artikel lokte tal van reacties uit, hetgeen leidde tot de oprichting op 29 juni 1919 van een voorlopig hoofdcomité, dat de stichting van het Indo-Europees verbond moest voorbereiden. Van dit comité maakten deel uit de heren K. Zaalberg, A. van Lingen, Ch. Pesch, J. Vetter, Ch. A. E. Granpré Molière en F. Wetters. Het comité stond onder leiding van Zaalberg, de bekende hoofdredacteur van het Bataviaasch Nieuwsblad. De oprichtingsvergadering van het I.E.V. vond plaats in de Stadsschouwburg van Batavia op 1 3 juli 1919, een vergade ring die een bewogen karakter droeg, vooral toen de definiëring van het begrip Indo ter sprake kwam. Het Verbond verkreeg rechtspersoonlijkheid bij ordonnantie van 7 oktober 1919, en telde in de begintijd reeds 21 afdelingen. De doelstellingen van het Verbond wer den in Statuten - na de wijzigingen van 1 923 en 1 925 - als volgt omschreven: "bevordering van de morele, sociale, intellectuele en economische ontwik keling van de Indo-Europeaan in Neder- landsch-lndië". Dit doel tracht men te bereiken door alle geoorloofde en wet tige middelen. Het begrip Indo-Europeaan wordt als volgt omschreven: a. alle in Ned.-lndië gevestigde perso nen van Europese bloede, alsmede hun afstammelingen, met dien ver stande, dat voor eerstbedoelden de geboorte in Indië als maatstaf geldt; b. alle in Ned.-lndië gevestigde personen van Europese bloede, die aldaar ge boren kinderen bezitten of (en) ge huwd zijn met personen, die Indo- Europeaan zijn volgens het onder a. bepaalde. Lid van de vereniging kunnen slechts zijn personen die beantwoorden aan bovenvermelde omschrijving en de leef tijd van 1 8 jaar hebben bereikt. Ter beoordeling van het hoofdbestuur kunnen andere criteria worden aan vaard, indien daardoor blijkbaar het doel van de vereniging wordt gediend. Het eerste hoofdbestuur, dat werd ge vormd tijdens de algemene vergadering van 28 en 29 februari 1 920 in de grote zaal van de vrijmetselaarsloge "De Ster in het Oosten" te Batavia bestond uit: mr. A. H. van Ophuysen, voorzitter; Jansen van Raay, secretaris, die echter deze functie nimmer heeft vervuld; P. H. J. Vetter, penningmeester; en de leden mr. Galestin; mr. K. L. J. Ent hoven; F. H. Zeydel; Ch. A. E. Granpré Molière (die dus het secretariaat op zich nam); H. F. A. van Lingen en F. H. de Hoog. Een van de aanleidingen tot de oprich tingvan het IEV waren de verschuivingen op maatschappelijk gebied, die zich om- maatschappelijk gebied, die zich om streeks de eeuwwisseling voordeden als gevolg zowel van de economische ontplooiing van Ned.-lndië en van de in 1901 door de Nederlandse regering ingezette ethische politiek. Door deze ontwikkeling dreigde de Indo-Europese bevolkingsgroep, die in de maatschap pelijke structuur van Ned.-lndië de functie vervulde van tussengroep tus sen de uit Europa afkomstige toplaag die de leidinggevende posities innam bij de overheid, in handel, bedrijf en cultures en de grote massa van de inheemse bevolking, waaruit o.a. de ongeschoolde arbeidskrachten voort kwam, tussen wal en schip te raken. De steeds intensievere economische ontwikkeling van de buitengewesten deed een steeds bredere stroom uit Nederland aangetrokken arbeidskrach ten (ook lagere) komen. Ten gevolge van de doorwerking van de ethische politiek, die beoogde het maatschappe lijk peil van de inheemse bevolking te verhogen, en waarvan de uitbreiding van het onderwijs een van de grond- peilers was, meldden zich steeds meer - geschoolde - inheemse arbeidskrachten op terreinen, die tot dan toe aan de I ndo- Europese groep waren voorbehouden, en waardoor zij uit talrijke betrekkingen werden verdreven. Tegenover deze ontwikkeling - die ook door het I.E.V. als onvermijdelijk werd erkend - stond deze groep onvoorbereid en ongeorga niseerd. Men zag in, dat het enige alternatief was, de Indo-Europese groepte versterken en nieuwe mogelijk heden hiervoor te ontwikkelen. Doordat het IEV nimmer een politieke doelstelling of programma heeft ge kend, kon het met recht volhouden dat conform de doelstellingen van de statu ten, het Verbond geen politieke partij was. Maatschappelijke actie was haar voornaamste streven, hetgeen niet weg nam dat ook het IEV in latere jaren soms door de omstandigheden daartoe ge noopt, een politiek standpunt moest innemen. Al spoedig was het IEV vertegenwoor- 22

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1989 | | pagina 22