digd in de Volksraad (de eerste zitting van dit vertegenwoordigende lichaam voor Ned.-lndië werd in mei door G.G. Van Limburg Stirum geopend) en de locale raden (o.a. gemeenteraden). Het zetelaantal in de Volksraad, dat in 1920 nog slechts 1 bedroeg, steeg in 1 924 tot 4 en in 1 940 tot 8, waarmee het IEV de grootste fractie. In tegenstelling tot de Indische partij van Douwes Dekker (die in 1913 werd verboden) nam het IEV ten opzichte van de regering een loyale houding aan. Steeds gematigd en tegelijkertijd doel bewust en op waardige wijze trad het op bij het nastreven van de doelstellin gen. Van deze houding getuigde zij o.a. bij de grote spoorwegstaking in 1 923, bij de communistische beroeringen in 1 926 op West-Java en West-Sumatra en in 1 933 bij de muiterij op "De Zeven Provinciën". Van haar kant toonde de regering hiervoor waardering: "Krachtig en zelfbewust staat daar het IEV" ver klaarde de regeringsgemachtigde voor Algemene Zaken in de Volksraad, mr. Schrieke, bij zijn beschouwing over de politieke partijen. Ook de IEV-fractie in de Volksraad stelde zich doorgaans regeringsgetrouw op, al had zij soms kritiek op onderdelen van het regerings beleid. Slechts éénmaal zegde het Verbond het vertrouwen in de regering op. Tenge volge van de economische crisis werd een regionale salaris- en verlofs regeling ingevoerd, die een discri minatoir karakter droeg tussen in heemse en importkrachten uit Neder land. Uit protest stemde de IEV-fractie in de Volksraad op 30 juli 1 936 tegen de begroting van financiën. Door de welwillende houding, die de in sept. 1 936 nieuw optredende G.G. van Starkenborgh Stachouwer tegenover het IEV aannam, werd de goede ver standhouding met de regering weer hersteld. In 1 936 gaf zij haar steun aan de door het Volksraadslid Soetardjo ingediende petitie, die vroeg om een rijksconferen tie, teneinde te komen tot zelfstandig heid voor Ned.-lndië binnen het verband van het Koninkrijk der Nederlanden, zij het dat de inzichten van het IEV in deze kwestie anders gericht waren dan die van vele Indonesische nationalisten. Zoals gezegd, lagen de primaire activi teiten van het IEV op maatschappelijk terrein. Om de Indo-Europeanen op de arbeidsmarkt in staat te stellen betere posities te vervullen waren in de eerste plaats betere onderwijsvoorzie ningen noodzakelijk. In 1922 kwam de Kweekschool voor onderwijzers in Bandoeng tot stand, die in de loop der jaren honderden onderwijskrachten kon afleveren. Daarnaast werden o.a. opgericht de MULO en vakschool voor meisjes met het daaraan verbonden internaat in Bandoeng, de Dick de Hoogschool (technische school) even eens in Bandoeng, de Zaalbergschool (een handelsschool) in Soerabaja, de cursus voor handelswetenschappen in Batavia. Een studiefonds, dat beurzen ter beschikking stelde aan studenten aan instellingen van hoger onderwijs in Nederland en Indië, en aan leerlingen van middelbare scholen en instellingen van lager- en vakonderwijs werd in 1 920 in het leven geroepen. Velen zijn dardoor in de gelegenheid gesteld tot het bereiken van goede en zelfs hoge posities. Ook op medisch gebied werden voor zieningen getroffen, bijv. door de op richting van een kraamkliniek (Palang Doewa) met vroedvrouwenopleiding in Batavia. Ook werd gedacht aan het scheppen van bestaansmogelijkheden op agrarisch gebied, een tot die tijd door Indo-Europeanen nog weinig betreden terrein. De regering kwam het Verbond hierin ruimschoots tegemoet door bij Gouvernementsbesluit van 2 juli 1 926 in de Lampongse Districten bij de Goe- noeng Giesting een terrein woeste grond van ongeveer 3600 bouw in erfpacht uit te geven "ten behoeve van daartoe door het IEV aan te wijzen personen". De eerste kolonisten vertrokken 4 ok tober 1 926 naar het nieuwe land, ge volgd door vele anderen. Deze kolonisatie had koffie als hoofdprodukt. De latere kolonisatie op het 'Dick de Hoogland' was veelbelovend, maar de oorlog maak te hieraan een voortijdig einde. Meer succes hadden de twee kleinere land bouwprojecten in Besoeki (Brassan en Kesilir). Enkele verspreide kolonisaties op Nieuw-Guinea kwamen sedert 1 929 van de grond. Ook op tal van andere terreinen met name op sociaal gebied ontplooide het Verbond activiteiten: De SIEVAB (1931), de Stichting die zich de armenzorg ten doel stelde, het Medicijnfonds te Batavia, de Klein- woningbouw te Malang en te Jogja, pogingen tot de vorming van een Indo middenstand. Daarnaast werden spaar- begrafenis- en ziekenfondsen opgericht en in Mr. Cornelis een bouwfonds. Als nevenorganisaties van het Verbond traden op de I.E.V. Vrouwenorganisatie (IEV-VO) met het doel bevordering van de morele, sociale, culturele en econo mische ontwikkeling van de Europese vrouw in Ned.-lndië, de IEV-Jeugdorga- nisatie (IEV-JO) zich ten doel stellende culturele banden te leggen tussen alle Europese kinderen in Ned.-lndië, bij hen een gevoel van saamhorigheid en karaktervorming aan te kweken. Deze jeugdvereniging beoogde onder meer sportbeoefening en de padvinderij. Met grote energie en geheel belangeloos hebben de leiders van het IEV gewerkt bij het nastreven van de doeleinden van het Verbond. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog was er veel bereikt en wist de Indo-Europese be volkingsgroep zich geruggesteund door een eigen, krachtige organisatie, die haar een gevoel van zelfbewustzijn had gegeven. In 1928 werd mr. Enthoven als voor zitter opgevolgd door Dick de Hoog, onder wiens leiding het IEV zijn grootste bloeitijd beleefde. Het groeide uit tot de grootste organisatie van Nederlanders in Indië, met een gezaghebbende stem in de samenleving. Er waren in die tijd 100 afdelingen (ook een afdeling in Nederland, gevestigd in Den Haag), het Verbond telde 1 5.000 leden en had een eigen orgaan "Onze Stem". De Hoog overleed in 1939 en werd opgevolgd door Ir. E. D. Wermuth. Na de bezetting van het moederland in mei 1940, toen eensgezindheid van de (lees verder volgende pagina) Congres van het I.E.V. in Soerabaja. 23

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1989 | | pagina 23