O op Indië zou terugkomen, en zelfs intensief en beroepshalve en dat mij dat vervolgens een goed deel van mijn verdere leven niet meer zou loslaten. Maar de ervaringen van die paar jaar A.N.P, waren dan ook exceptioneel en ingrijpend, ook zonder dat zij mij naar Indonesië of naar andere verre landen voerden. Vanuit Nederland, overwegend Den Haag en vooral mijn kraaiennest op het bureau in de Parkstraat, had ik de ont wikkelingen in Indonesië op de voet te volgen, te begrijpen en te beoordelen naarmate de berichten van daar binnen kwamen; en dan a la minute, dag en nacht. Dat maakte alles wel zeer nabij en vaak zeer opwindend met Nederland ineens in een hoofdrol op het wereld toneel. Verder bracht mijn functie mij onver mijdelijk vanzelf in persoonlijke aan raking met zowat alle belangrijke spelers uit het drama, natuurlijk de Nederlandse in de eerste plaats maar ook de Indone sische voorzover zij naar Nederland kwamen. Van de conferentie op de Hoge Veluwe in 1 946 werd de pers weliswaar zorgvuldig geweerd, 'terwille van de rust van het overleg', maar met uitzondering van het A.N.P. met telex en al. Het werd mijn eerste grote be levenis in het vak en als direkte waar nemer aan de zijlijn van de grote politiek. Het werd mijn eerste contact ook met vooraanstaande republikeinen, Suwandi, Pringgodigdo, Sudarsono en hun advi seurs. Weldra zou ik velen meer leren kennen. Zo begonnen zich contouren voor mij af te tekenen van hetgeen er in Indonesië en in grote delen van Azië afspeelde. Naarmate mijn beeld daarvan zich al lengs verscherpte, ben ik mij ongetwij feld geleidelijk meer en meer daarbij betrokken gaan voelen. Maar mij ont breekt een sterke, stijdvaardige neiging tot stellingname. Ik ben van nature een geboren beschouwer, een pretentieloos waarnemer, wat voor het werk bij het A.N.P. overigens heel geschikt was. Misschien werd die afstandelijke be schouwelijkheid bij mij bovendien nog versterkt, doordat ik mij als historicus, op weg naar mijn academische promo tie, tegelijkertijd intensief bleef bezig houden met een zo ver terug liggend verleden als de eeuwen rond de onder gang van het Romeinse Rijk. Natuurlijk lagen de eeuwen en de werelden van toen en nu ver uiteen. Toch leek mij dat verre verleden in hoge mate actueel, evenzeer als het heden zich al gauw in historische termen aan mij pleegt voor te doen. Toen was het einde van een tijdperk toch niet het einde der geschiedenis geworden, zelfs niet dat van de klassieke cultuur. Toen lagen de diepere oorzaken van het kantelen van het tijdperk niet alleen in machtspolitieke of geweld dadige sfeer maar ook in een opeen hoping van onoplosbaar geworden interne structurele problemen. Nu voltrok zich de ondergang van de Europese hegemonie door de zelfver nietiging waaraan Europa zich in twee opeenvolgende wereldoorlogen had overgegeven. Viel die ondergang toch ookte beschouwen als een onvermijde lijk geworden slotsom van ontwikkelin gen, die al lange tijd in gang waren binnen het koloniale systeem of de koloniale systemen zelf maar die toen niet of nauwelijks als zodanig waren onderkend? Bij een vergelijking, die ik in een beschouwing van 1949 maakte met de ontwikkelingen in andere gebieden van Azië, waar de zondvloed van het onafhankelijkheidsstreven het Europese koloniale gezag had weggevaagd of bezig was dat te doen, viel onvermijdelijk veel licht op het bijzondere geografische karakter van de archipel. Het onmetelijke eilandenrijk, een klein werelddeel op zich zelf met een grote variëteit van volken en volkjes, vormde een uiterst heterogeen samenstel, dat alleen door het Nederlandse koloniale beleid tot een zekere mate van bestuur lijke eenheid was gebracht, en dat dan in nog maar zeer recent verleden. De gepretendeerde rechtmatigheid van de aanspraken in welke vorm dan ook van de Republiek van Djogjakarta op de rechtsopvolging van het weggevallen koloniale gezag over het gehele gebied der vroegere NederlandschHndische archipel leek mij met dit alles behalve evident. Even had Malinoen watdaarop volgde een redelijk en verwezenlijkbaar alternatief geschenen. Maar in 1 949 was volstrekt duidelijk, dat de federale structuur in weerwil van haar innerlijke logica niet bestand zou zijn tegen de opgevoerde druk vanuit Java. Het Nederlandse bestuur van weleer had bestaan uit een numeriek zeer beperkte elite, een leidinggevende klasse of groep, die het eilandenrijk voornamelijk bestuurde vanuit de verte. Na het intermezzo van de Japanse be zetting was die kleine elite van weleer nu vervangen door een andere. Men zou kunnen spreken van een nieuwe generatie van gezagsdragers, nu dan Indonesiërs. Maar het was, naar mijn inzicht van toen, een paleisrevolutie gebleven, die de grote massa's der wijdverspreide eilandbevolkingen niet of nauwelijks beroerd had. Verwacht mocht worden, dat zij dat ook voorlopig niet zou doen. Intussen moest het land wel bestuurd worden. Het nieuwe gezag zou daarbij al spoedig voor precies dezelfde pro blemen komen te staanalsdiewaarmee het koloniale gezag te maken had gehad - maar onder nog veel moeilijker om standigheden. Ik knoopte daaraan zwakte der nieuwe bestuurlijke struc tuur, gegeven bovendien de geringe samenhang van de nieuwe samenstel lende delen der fragiele federatie en de onverminderde tegenstellingen tussen de diverse politieke groeperingen on derling. Gegeven dan ook nog de im mense druk van vele kanten, interna tionale druk, om de nog zo labiel op haar benen staande Republiek in een of ander groter machtsblok te integreren. Het nog betrekkelijk onervaren en stuurloze land, dat vooralsnog weinig andere grote troeven in handen had dan het immense prestige van Soekarno, stond dan ook voor de taak om ook een opstelling te vinden tegenover de mach tige bedreiging die nu of straks van een dergelijke blokvorming zou kunnen uit gaan. En natuurlijk dacht ik daarbij in de constellatie van die dagen, afgezien nog van de stormen die hun epicentrum zouden hebben in New Delhi, in Singa pore of elders in Zuid-Oost Azië, aan systematische toenemende commu nistische invloeden, waartegen de weer stand zeer moeilijk zou kunnen blijken en waarop Indonesië op de een of andere wijze antwoord zou moeten geven. Alles of bijna alles zou dan afhangen van de vraag, of de nieuwe elite ten eerste erin zou weten te slagen meester te blijven over het leger dat na vier jaren van strijd moest worden teruggestuurd naar de kazernes; ten tweede of zij de lege ruimte zou kunnen opvullen tus sen haar als intelligentia van weleer en de brede lagen van de bevolking - van zovele verschillende bevolkingen. Haar politieke speelruimte in het inter nationale krachtenveld, ten derde, viel moeilijker te beoordelen vanuit alge meen inzicht in, wat Crane Brinton de algemene anatomie van revoluties noe men zou in een beroemd geworden boek, dat ongeveer die titel droeg. Maar in elk geval hadden de nieuwe Indone sische machthebbers in de afgelopen jaren blijk gegeven van groot aangeboren talent op dit schaakbord. Van hun trai ning tijdens de oorlog en de revolutie jaren daarna hadden zij bovendien veel geleerd. Zo ongeveer zag ik het in 1 949, toen ik dacht met deze beschouwingen mijn "Indische jaren" definitief af te sluiten. Breuk en continuïteit: dat leek mij het beslissende thema en ik werd daarbij ongetwijfeld diep beïnvloed, ik zei het al eerder, door mijn toen nog dagelijkse praeoccupatie met de Oudheid en dan speciaal de ondergang van het Romeinse Rijk. Vijftien eeuwen eerder. Een voorbij tijdperk droeg toen aan een volgend de grondslagen over voor een nieuwe wereld. Mij leek onze 20ste eeuw een vergelijkbare diepe historische caesuur. Tot op zekere hoogte geloof ik dat nog, maar nu wel vanuit heel andere ge zichtspunten en op geheel andere wijze 20

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1989 | | pagina 20