"SATOE GROBAK TIGA
O
J. G. Yssel de Schepper
Eind 1 942, begin 1 943 was het voor ons, jongens buiten de kampen met de
verhuizingen wel praktisch gedaan. Met een officiële bij het kleine politiebureau op
de Madoeraweg, met wat praten bij een goede wachtcommandant, verkregen
pedaftaran, was ik de eerste razzia's in Batavia goed doorgekomen en had ik het
Adekkamp voorlopig ontlopen. Daar er geen inkomen meer binnen kwam omdat
vader al direkt na de capitulatie van Ned.-lndië met de stadswacht in de Struiswijk-
gevangenis knijp zat en ook mijn oudere broer al in het Adek-kamp verbleef, had
moeder het voorhuis verhuurd. Langzaam aan had ze al het goede meubilair
moeten verkopen. We hadden ons teruggetrokken in de bijgebouwen met de oude
bediendenkamertjes dicht bij de put.
Om in ieder geval mijn eigen dagelijkse
rijst te verdienen was ik met vrienden
die ook nog buiten het kamp verbleven
gaan verhuizen. Wat later werd ik pro
fessioneler en nam ik ook andere ver
huizingen aan. Van de eerste Hollandse
dames die op stel en sprong hun huizen
moesten verlaten en het vrouwen-kamp
in gingen omdat een Japanner
het confisceerde. We huurden dan een
platte verhuiswagen met "band mati
bij een Chinees in Menteng-Poeloh en
brachten, vaak onze kennissen, naar het
vrouwen-kamp met zo veel als mogelijk
was. Veel verdienen was daar niet bij.
Bij echte verhuizingen of andere kar
weitjes ging het echter wel om de
centjes. Dan huurde ik naast de kar ook
een stel koelies die bij de J.P.C.-stichting
op een hoek in Menteng-Poeloh elke
morgen stonden te wachten of er ook
iemand van hun diensten gebruik
wenste te maken. Er waren ook oud-
djongossen bij van wie de Hollandse
families bij wie ze gewerkt hadden al in
het kamp verdwenen waren. Een wagen
huren kostte f 2,50 en een koeli werkte
toen nog voor 50 cent per dag. Meer
dan f 5,- per rit zat er meestal niet in.
Als ik het dan met 3 koelies aan kon
verdiende ik f 1,- per rit.
Maar de verhuizingen waren afgelopen.
Veel te verdienen leek er niet meer in te
zitten.
Via de Indische vriendenkring kreeg ik
het adres door van de stichting "Perno-
langan Orang Belanda-Indo'.Die had
den een wasserij op Pegangsaan-Oost
waar ze de zware was deden voor de
vrouwen in de vrouwen-kampen. Snel
heb ik me daar gemeld en gelukkig
werd ik aangenomen als wasser. Het
verdiende 50 cent per dag min 4 cent
belasting. Niet veel maar ik was er toen
blij mee. Voor 10 cent kon je een
redelijke maaltijd kopen in de warong of
bij de ketoepat verkoper op de hoek.
Ontbijten deed ik thuis met een panne-
koek met goela-djawa.
Het was vrij zwaar werk. We begonnen
om zeven uur 's morgens met wassen.
De was was dan al gekookt de vorige
dag. Rond de put en op het rabat naast
de galerij in de achtertuin stonden we
dan te wassen met een man of 6-8. We
sloegen de lakens, nog druipend half
om gevouwen, na wat meer of minder
zeep extra plaatselijk te hebben aan
gebracht, op een stevige geribbelde
houten wasplank op poten met grote
zwaaien schoon. Een paar jongens
spoelden bij de put. Het water liep weg
in de slokan achter het huis parallel aan
de spoorbaan. Dan ophangen in de
brandende zon. Tegen 1 2 uur was de
was dan droog meestal. Even door de
mangel opvouwen en in de manden.
Het zwaarste werk was gedaan.
Op een kleine platte verhuiswagen met
autobanden brachten we de was ver
volgens in ploegen van drie naar het
Tjideng en het Kramat-kamp; lopend
één voor aan de stuurstok en twee
achter duwend. Als de langste van de
drie liep ik vaak voorop sturend en met
een sling touw om de schouder ook wat
meetrekkend.
Bij de ingang van het kamp moesten we
ons melden: "satoe grobak tiga koeli".
Als ik het deed keek de wachtdoende
Jap of een Hei-ho me wel eens verbaasd
aan. Ik was wel flink verbrand maartoch
nooit zo bruin als een Maleier. Ook was
ikal langer (1.80 m) dan de gemiddelde
Indonesiër. Strijk en zet vroegen ze dan
naar mijn pedafteran. Steeds weer bleek
het nu wel erg beduimelde papiertje
toch valide. Was ik maar wat donkerder
van huidskleur wenste ik vaak. "Koeda-
poetih" noemden de Hei-ho's mij wel.
Als we Tjideng eerst langs het kanaaltje
binnen kwamen zag ik al vaak school
vriendinnen en kennissen of dames die
bij ons thuis op bezoek geweest waren.
Hadden we de was afgeleverd dan hiel
pen we op verzoek wel hier en daar wat
zware spullen te versjouwen. Al lopend
vertellend hoe het er nu buiten het
kamp toe ging en waar die of die ge
bleven waren. Honger leek er nog niet
te bestaan. Men vroeg ons nooit om
extra eten of rijst mee te nemen. Dat had
toen nog wel gekund eventueel.
Doordat mijn pedafteran zo valide leek,
waagde ik steeds meer. Ik fietste dwars
door de stad. Zelfs ging ik een keer naar
de bios en zag daar in het journaal
Japanse vliegtuigen Pearl Harbour
bombarderen. Dat was m'n laatste stunt
want buiten werd ik aangehouden door
een keurige maar venijnige Jap. Ik
stond te trillen op m'n benen, het koude
zweet brak me uit, maar mijn pedafteran
"leek" toch weer voldoende.
Enkele dagen later werd ik terugkomend
van de wasserij weer opnieuw aange
houden. Ik mocht wat kleren halen en
ging mee in de auto naar het Konings
plein-politiebureau later de Kempeitai.
De volgende dag 1 3-7-43 werd ik in
Adek afgeleverd. Midden op het plein
achter de poort weer gefouilleerd, alle
bagage uitspreiden op de grond. Een
tikar, een soldatendekentje, een emaille
bord en mok, een lepel en wat kleren,
alles met de punt van een laars om
gegooid.
Dat was het begin van de kamp-periode.
Ergens voelde ik mij wel veilig tussen
vele mij bekende inwoners van Batavia.
Allemaal Nederlanders en ook mijn
broer die al eerder opgepakt was. Via via
had ik namelijk gehoord dat ze (de
politie) bij de djongos van de overkant,
waar nu Jappen woonden, hadden ge
ïnformeerd wie of wat ik eigenlijk was.
"Saja kira orang djerman" zou die ge
antwoord hebben. Om nu met die na
tionaliteit buiten te blijven leek ook niet
fijn.
Vele jaren later, na de capitulatie van
Japan, besefte ik pas, dat als ik het wat
voorzichtiger gespeeld had, ik waar
schijnlijk nog wel een jaar of wat buiten
het kamp had kunnen blijven. Ook dat
was echter geen vetpot. Jammer, was
ik maar bruiner of kleiner geweest. Een
te blanke huid is ook niet altijd fijn.
Na zesmaal van kamp te zijn verplaatst
overleefde ik uiteindelijk deze WO II. In
oktober '45 kreeg ik, weer wat sterker,
de kriebels en bolloste ik op 4 okt. '45
uit het Baroskamp 5 in Tjimahi op weg
naar Jakarta. Weer pech! Met mijn
lengte en te blanke huid viel ik toch te
veel op in de overvolle afgeladen trein.
Hoewel ik me gedeisd hield in een
hoekje binnen in een wagon werd ik in
Tamboen, één halte voor Bekassi met
nog vijf man uit de trein gesleurd. Ook
dat heb ik. God zei dank, overleefd. Met
veel geluk werden we alle acht, in
Bekassi troffen we later nog twee
Nederlandse jongens in een cel, op 6
febr. '46, na vier zeer angstige maan
den, uitgeleverd aan de Nederlandse
autoriteiten in Jakarta. Na ontluisd te
zijn kregen we weer eindelijk een goede
maaltijd in het 10e Bat. in Jakarta van
een Hollandse kok, Erwtensoep! Gerend
dat ik heb die nacht. Nu zweer ik maar
weer bij een bordje rijst, rooie of witte,
kan niet schelen.
KAREL SENIOR
Alg. Assurantiebedrijf "Argo"
ALLE
VERZEKERINGEN
Kantoor en woonhuis Corn, de Witt-
laan 83, Den Haag, tel.070-55 71 72
8