SAMPIT, wie woont er nu op Sampit EB EN VLOED, ALLES OP Z'N TIJD (2) LILIAN DUCELLE BORNEO In het personeelsbusje van Bruynzeel dat ons naar Priok bracht zaten acht Indonesiërs. Een paar nieuw aangekomen werklieden en twee oude mandoers die op familiebezoek op Java waren geweest. Na mij stapten nog vader en zoon Suyderhoud in. Aardige lui leken het me en ik voelde me meteen al een stuk lekkerder: als heel Sampit onbekend was, had ik tenminste deze kennismaking al. "We hebben een boerderij", vertelde de oude heer Suyderhoud, "een paar koeien voor de melk en een paar kippen voor de eieren". "En voorde rest moet u zich helemaal niets van onze boerderij voor stellen," vulde zoon Hein aan. "We hebben een groentetuintje met wat selderie, tomaten en prei, maar daarvoor hebben we de aarde van elders moeten halen. Op Sampit groeit niets, geen gras, niets". "Leuk voor de koeien", zei ik, "wat eten die dan?" Alles", zei Hein. Toen we op Priok aan boord gingen van de "Ophir" die ons naar Soerabaia zou brengen, waar de "Koen Hoa" ons wachtte voor de oversteek, wist ik het belangrijkste van Sampit. Het "Bruyn- zeel-dorp" was een moeras, kunstig gedempt met houtafval en klei. Wat buiten het dorp lag was het echte Sampit, een steiger, een smalle kade, een paar winkeltjes. Een boven de rivier gebouwde pasar, waar je voornamelijk vis kon krijgen en af en toe wat groenten aangevoerd door bootjes die van overal en nergens kwamen waar de grond vruchtbaar was. De Suyderhouds hadden de koeien voor de melk die met mondjesmaat werd verdeeld onder moeders met kleine kinderen en a.s. moeders. Alles in de Bruynzeelwinkel (waar ik zou komen te werken) werd aangevoerd uit Soerabaia door de "Koen Hoa", die om de twee weken op Bandjar voer en dan door stoomde naar Sampit. Tegen die tijd was de helft van de groente rot. "Maar soms ook niet", troostte Pa Suy derhoud, "hangt van de temperatuur af en de soort groente die ze inkopen. Ik snap trouwens niet waarom die totoks persé bloemkool en aardappelen moeten eten. Warme rijst met gebakken vis, sambel ketjap en lalap (rauwe groente) is toch veel lekkerder?" "Welke lalap dan?" vroeg ik. "Ketimoen en katjang pandjang komen ook uit Soerabaia" zei Hein. Ik wist eigenlijk genoeg over Sampit om een reis terug te boeken. Toch ook voldoende om nieuwsgierig te zijn of het werkelijk zo was. "Waarom zitten jullie daar eigenlijk?" vroeg ik. "Ach een mens moet toch altijd wat uitproberen om een bestaan te vinden" zei pa Suyderhoud. "Je moet rekening houden met eb en vloed. Als het vloed is loop je tot je enkels in de modder, denk daar aan". Op de "Ophir" werd ik meteen ziek. Niet alleen zeeziek, maar echt ziek. Hevige keelpijn, koorts. De Chinese dame met wie ik de hut deelde zorgde voor thee en aspirientjes. De djeroek nipis die ik op het laatste ogenblik nog in mijn tas had gepropt als afscheid van mijn kosthuis, kwamen goed van pas. Ik vroeg wat zout aan de djongos, perste het nipis sap in mijn keel, oud probaat middel tegen keelpijn. Maar dit keer was het goed mis. Uitgerekend nu. Hoe ik van de "Ophir" op de "Koen Hoa" ben gekomen, de Suyderhouds moeten het geweten hebben. De "Koen Hoa" bleef een dag in Soerabia Banjarmasin laden. Ik lag in de hut te baden in het zweet. Mijn hutgenoothad me verlaten, ze had lief een flesje eau de cologne achtergelaten met een briefje "beter schap". Toen ik het ontdekte waren we alweer in volle zee. Mijn keel zat nog dicht maar de ergste pijn was weg. Die had zich over mijn hele lichaam ver spreid. Een stevige influenza had ik. Gehad. Want een nacht later werd ik wakker met een zalig licht gevoel. Klam van het zweet, maar alle pijn was weg, ik was beter. Net op tijd. Oude heer Suyderhoud stak z'n hoofd om de deur. "Morgenochtend zijn we in Sampit." Hoe lang had de reis geduurd, 5, 6, dagen? Had ik nog zin in Sampit, kon ik nog terug? Zo ja, waarhéén terug? Over de railing hangend maakte ik ken nis met Borneo. Kalimantan moesten we het voortaan noemen, voor mij bleef het Borneo. Het water was rimpelloos, we voeren de rivier op. Amazone? De zelfde dichtbeboste oevers, de geluiden van dieren, vogels in het oerwoud. Gek dat je wel een beeld hebt van de Amazone, van Brazilië, maar nooit van Borneo, notabene je eigen land. Prachtig was die brede rivier. De oevers begonnen te leven, een glimp van een huisje tussen de bomen, een steigertje waar naakte jongetjes gillend van af sprongen. In zwart ondoordringbaar water, een beetje eng wel. De "Koen Hoa" lag stil. Dit was het dus. De twee koffers die mijn bagage vorm den waren door voortvarende sjouwers naar de kade gebracht. Ik hoefde alleen de loopplank af. In een opwelling schoon en fris Sampit binnen te stappen had ik mijn witste jurk aangadaan. Spijt als haren op mijn hoofd. Een ondragelijke stank sloeg om me heen, ik voelde me niet wit meer, maar grijs en bruin en vreselijk. Ik rook voor het eerst van mijn leven rubber, rubber sheets, stapels en stapels die de hemel mag weten hoe lang daar op de kade hadden liggen wachten op afvoer. En bundels rotan, met die vreemde lucht van vocht en rot. Ik probeerde heel kort in te ademen. Er stonden en liepen kerels met los hangende shirts om bezwete bodies en zware modderlaarzen aan. Ze spraken luid en grof. Een floot naar me, een ander maakte een opmerking die ik verstond. Ik zei "Goedemorgen", zonder ze aan te kijken. Niemand zei iets terug. Een lang jongmens met opgetrokken schoudertjes en een aktetas onder de arm kwam me tegemoet. "Voor de win kel?" vroeg hij en stak een kletsnat handje uit. "Personeelszaken, noem me maar At," voegde hij er aan toe. Ik nam me meteen voor hem nooit At te noe men. Hij had nog wat te doen bij de douane, het speet hem, maar ik moest zelf zien naar het dorp te komen. Hij wees me de weg, de koffers werden gebracht met andere barang. 0 Heer, (lees verder volgende pagina) 12

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1989 | | pagina 12